In deze zaak heeft eiser administratief hoger beroep ingesteld tegen de weigering van de Erasmus Universiteit Rotterdam (EUR) om als erkend referent op te treden. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft het administratief beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard. Eiser is het niet eens met deze beslissing en heeft beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft de zaak op 7 december 2021 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Eiser, geboren in 1994 en van Surinaamse nationaliteit, beoogt verblijf in Nederland om te studeren aan de EUR. Hij stelt dat de EUR niet gemotiveerd heeft waarom het administratief beroep niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank oordeelt dat verweerder niet bevoegd was om een beslissing te nemen op het administratief beroep van eiser, aangezien de bevoegdheid om als referent op te treden bij de EUR ligt. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat de weigering van de EUR om als referent op te treden een beschikking is in de zin van de Vreemdelingenwet.
De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat het administratief beroep van eiser moet worden doorgezonden naar de EUR. Tevens veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 1.518,-. De uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers en is openbaar uitgesproken op 18 januari 2022.