ECLI:NL:RBDHA:2022:12361

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juni 2022
Publicatiedatum
21 november 2022
Zaaknummer
NL22.6360
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van Dublinverordening en interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 juni 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. R.P.M. Ngasirin, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening, omdat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting op 17 mei 2022.

De rechtbank overweegt dat de verweerder zich op het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan baseren, wat inhoudt dat men ervan uitgaat dat Duitsland zijn internationale verplichtingen nakomt. Eiser heeft aangevoerd dat de opvang in Duitsland niet voldoet aan de basisbehoeften en dat hij het risico loopt op indirect refoulement naar Egypte. De rechtbank oordeelt echter dat eiser niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij na overdracht aan Duitsland geen adequate opvang zal krijgen en dat de asielprocedure daar niet aan de eisen voldoet.

De rechtbank concludeert dat de omstandigheden van eiser niet zo bijzonder zijn dat verweerder de asielaanvraag aan zich had moeten trekken. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard en het verzoek tot heropening van de zaak wordt afgewezen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 3 juni 2022, en tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.6360
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. R.P.M. Ngasirin), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

Bij besluit van 11 april 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL22.6361, op 17 mei 2022 op zitting behandeld. Partijen zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
Verzoek tot heropening
De rechtbank heeft het stuk van eiser van de Italiaanse rechtbank dat hij na de zitting nog heeft toegestuurd, niet betrokken bij het oordeel. Artikel 2.16 van het Procesreglement bestuursrecht rechtbanken (niet-KEI-zaken) 2017 (het Procesreglement) bepaalt dat na sluiting van het onderzoek ter zitting ingediende stukken buiten beschouwing blijven, tenzij deze aanleiding geven tot heropening van het onderzoek. Dat laatste is naar het oordeel van de rechtbank niet het geval, omdat dit stuk niet verandert dat er een claimakkoord met Duitsland ligt. Hierdoor is de verantwoordelijkheid voor de behandeling van de
asielaanvraag van eiser overgegaan op Duitsland. Overigens valt niet in te zien dat dit stuk dat dateert van 7 december 2021 en op 29 april 2022 door gemachtigde is ontvangen, weliswaar nog uit het Italiaans moest worden vertaald, maar pas na zitting in procedure is gebracht. In overeenstemming met artikel 2.16, tweede lid, van het Procesreglement is het nagezonden stuk van eiser wel in het dossier gevoegd, maar door de rechtbank geheel buiten beschouwing gelaten. Het verzoek om heropening wijst de rechtbank dus af.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
2. Eiser voert aan dat ten aanzien van Duitsland niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. In de Duitse opvangcentra wordt vaak niet voldaan aan de basisbehoeften en er is vaak een gebrek aan privacy. Ook voert eiser aan dat er onvoldoende opvangplaatsen zijn. Eiser is vaak onvriendelijk behandeld en gediscrimineerd door burgers en de Duitse autoriteiten. Bij overdracht aan Duitsland loopt eiser het risico om tot 18 maanden te worden vastgehouden in een gesloten opvangcentrum, waarvandaan hij door de Duitse autoriteiten teruggestuurd zal worden naar Egypte. Hierdoor zal geen sprake zijn van opvang conform de Opvangrichtlijn. Eiser heeft ter onderbouwing hiervan verwezen naar het AIDA-rapport, Update 2017, Update 2018 en Update 2019 over Duitsland. Hierbij komt dat eiser niet weet waar hij kan klagen in Duitsland en hij spreekt de taal niet. Eiser heeft in Duitsland geen toegang tot gratis rechtsbijstand. Hoewel lidstaten kunnen bepalen dat kosteloze rechtsbijstand niet wordt aangeboden wanneer een beroep van een verzoeker geen reële kans van slagen heeft, valt niet op voorhand uit te sluiten dat het beroep van eiser in Duitsland een reële kans van slagen zal hebben. Daarnaast zijn de asielgehoren oppervlakkig in Duitsland, waardoor eiser niet alles naar voren heeft kunnen brengen. Ook beroept eiser zich op het feit dat Duitse rechtbanken in beroep ruim 44% van de zaken afwijzen zonder inhoudelijke behandeling. Dit is in strijd met artikel 20, eerste lid, van de Procedurerichtlijn.
3. Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag verweerder er in beginsel van uitgaan dat Duitsland zijn internationale verplichtingen ten aanzien van eiser nakomt. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken als eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan Duitsland een risico loopt op een behandeling strijdig met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser dit niet voldoende aannemelijk gemaakt en dat motiveert de rechtbank als volgt.
4. Eiser heeft allereerst niet aannemelijk gemaakt dat hij na overdracht aan Duitsland geen opvang zal genieten. Eiser heeft verklaard dat hij eerder in Duitsland is opgevangen. Uit het persoonlijke relaas van eiser valt niet af te leiden dat de asielprocedure en de opvang van asielzoekers in Duitsland niet aan de daaraan te stellen eisen voldoen. De AIDA- rapporten waar eiser naar verwijst bevatten naar het oordeel van de rechtbank weliswaar kritische kanttekeningen over de asielprocedure en de opvang in Duitsland, maar hieruit blijkt niet dat in Duitsland sprake is van een structurele tekortkoming in de asielprocedure of de opvangvoorzieningen. De Duitse autoriteiten garanderen met het claimakkoord dat zij zich aan de Europese richtlijnen en verordeningen zullen houden. Er is reeds daarom geen grond om aan te nemen dat eiser na overdracht op straat zal belanden. Bij voorkomende problemen op dat terrein zal eiser daarover bij de (hogere) Duitse autoriteiten moeten klagen.
5. Dat asielzoekers in Duitsland niet automatisch worden voorzien van kosteloze rechtsbijstand betekent niet zonder meer dat de Duitse asielprocedure op dit punt in strijd is met de Procedurerichtlijn. Uit artikel 19, 20 en 21 van de Procedurerichtlijn volgt niet dat iedere vreemdeling onvoorwaardelijk recht heeft op kosteloze rechtsbijstand in asielprocedures. Ook biedt artikel 20, derde lid, van de Procedurerichtlijn lidstaten expliciet de mogelijkheid om geen kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging aan te bieden wanneer het beroep volgens de rechterlijke instantie of een andere bevoegde autoriteit geen reële kans van slagen heeft. Het door Duitsland gehanteerde systeem is hiermee in overeenstemming. Voor zover eiser stelt dat hem ten onrechte kosteloze rechtsbijstand is of zal worden onthouden, moet daarover in Duitsland worden geklaagd. Niet gebleken is dat klagen hierover bij de Duitse autoriteiten niet mogelijk is. Dat eiser de taal niet spreekt en dat hij niet weet waar hij moet klagen, maakt het voorgaande niet anders.
Indirect refoulement
6. Eiser vreest dat hij bij terugkeer naar Duitsland te maken zal krijgen met indirect refoulement. De Duitse autoriteiten zullen eiser naar Egypte terugzenden en eiser zal in Egypte worden onderworpen aan een met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie strijdige behandeling.
7. De rechtbank overweegt als volgt. Door middel van het claimakkoord heeft Duitsland gegarandeerd dat de (opvolgende) asielaanvraag van eiser zal worden behandeld in overeenstemming met deze internationale verplichtingen. Verweerder mag er vanuit gaan dat de Duitse autoriteiten de (opvolgende) asielaanvraag van eiser en de eventuele uitzetting naar het land van herkomst zorgvuldig zullen behandelen. Dat houdt ook in dat Duitsland ervoor moet zorgen dat een eventuele uitzetting niet in strijd zal zijn met het verbod van refoulement. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de beoordeling van zijn asielverzoek in Duitsland in strijd is met het internationale recht. Daarnaast heeft eiser niet uiteen gezet wat het verschil is tussen Duitsland en Nederland als het gaat om bescherming tegen refoulement. Dat er sprake zou zijn in verschil in bescherming, volgt de rechtbank dan ook niet.
Artikel 17 Dublinverordening
8. Verweerder heeft verder, mede gelet op wat eiser aanvoert en gezien het voorgaande, in de door eiser in beroep aangevoerde gronden in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om de asielaanvraag op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening aan zich te trekken. De omstandigheden die eiser heeft aangevoerd zijn, naar het oordeel van de rechtbank, niet zo bijzonder en individueel dat verweerder een uitzondering had moeten maken en de asielaanvraag aan zich had moeten houden. De rechtbank volgt verweerder dan ook dat de omstandigheden van eiser niet zodanig zijn dat overdracht van een onevenredige hardheid zou getuigen.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Glerum, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
03 juni 2022

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.