Overwegingen
1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om overname gedaan. Italië heeft dit verzoek aanvaard.
2. Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat geen aanleiding bestaat om anders te oordelen dan in het voornemen, aangezien geen zienswijze is ingediend. Verder is niet gebleken van belemmeringen voor feitelijke overdracht van eiser aan de autoriteiten van Italië.
3. Eiser heeft aangevoerd dat zijn zienswijze ten onrechte niet is betrokken in de besluitvorming. Op 7 april 2022 heeft verweerder het voornemen uitgebracht en op 26 april 2022 is het bestreden besluit genomen. Eiser heeft zijn zienswijze op 21 april 2022
ingediend. Het faxnummer dat is vermeld op het voornemen gaf een foutmelding, daarom heeft de gemachtigde de zienswijze daarna naar een algemeen faxnummer van ‘Directie Asiel en Bescherming’ gestuurd. Een afschrift van deze foutmelding zit in het dossier, als ook de ontvangstbevestiging van het algemene faxnummer. Eiser is van mening dat de zienswijze intern gedeeld had moeten worden met de juiste medewerker en dat deze betrokken had moeten worden bij de beoordeling, mede gelet op het feit dat het vermelde faxnummer een foutmelding gaf.
4. De rechtbank stelt vast dat verweerder de zienswijze van eiser van 21 april 2022 niet bij het bestreden besluit heeft betrokken. De rechtbank volgt eiser in zijn betoog dat dat ten onrechte niet is gebeurd. Verweerder heeft daarnaast geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een verweerschrift in te dienen en verweerder is ook niet ter zitting verschenen. De rechtbank is van oordeel dat dit gebrek niet kan worden gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het beroep is daarom gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 en artikel 3:46 van de Awb.
5. De rechtbank zal ten behoeve van finale geschillenbeslechting onderzoeken of er aanleiding bestaat om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
6. In de zienswijze en in beroep heeft eiser – kort samengevat en zakelijk weergegeven – aangevoerd dat eiser door de Italiaanse autoriteiten is misleid over de reden van de afname van zijn vingerafdrukken. Eiser kon hierover niet klagen in Italië, omdat eiser pas in Nederland te weten kwam dat zijn gegevens in Eurodac stonden. Verweerder had hier onderzoek naar moeten doen, op grond van zijn vergewisplicht. Daarnaast is eiser van mening dat hij als Dublinterugkeerder geen opvang zal krijgen in Italië. Eiser verwijst hierbij onder andere naar de reactie van de Italiaanse Dublin-unit in maart 2021 in antwoord op een Wob-verzoek van de ASGI, het AIDA-rapport van 3 juni 2021 en het SFH-rapport van 2022. Ook heeft eiser zelf slechte ervaringen met de opvang in Italië. Ook vreest eiser dat zijn asielverzoek niet of vertraagd behandeld zal worden. Eiser verwijst hierbij naar een circulaire van het Italiaanse ministerie van Binnenlandse Zaken van 14 januari 2019. Verder heeft eiser een beroep gedaan op artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
7. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft bij uitspraak van 6 januari 20221 geoordeeld dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Italië nog steeds kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De informatie waar eiser naar verwijst, dateert van vóór de uitspraak van de ABRvS van 6 januari 2022. Daarnaast is de ABRvS in voornoemde uitspraak specifiek ingegaan op het AIDA-rapport van 3 juni 2021 en het SFH-rapport van 2021. Eiser heeft geen recente informatie overgelegd waardoor niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgaan. Het SFH-rapport van 2022 waar eiser in zijn beroepsgronden naar verwijst gaat met name over de terugkeer van kwetsbare personen, wat niet op eiser van toepassing is. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder terecht is uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat verweerder terecht het standpunt heeft ingenomen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Italië zich in zijn geval niet aan zijn internationale
verplichtingen zal houden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat juridische en feitelijke situatie in Italië systematisch te kort zou schieten.
8. De rechtbank volgt verweerder in zijn in het bestreden besluit herhaalde standpunt uit het voornemen dat de enkele omstandigheid dat van eiser vingerafdrukken zijn afgenomen niet leidt tot de conclusie dat ten aanzien van Italië niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Als eiser vindt dat de autoriteiten van Italië disproportioneel of onrechtmatig hebben gehandeld, dan dient eiser daarover te klagen in Italië.
Artikel 17 Dublinverordening
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder geen toepassing hoeven geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. De omstandigheden die eiser heeft aangevoerd zijn niet zo bijzonder en individueel dat verweerder een uitzondering had moeten maken en de asielaanvraag aan zich had moeten houden. De stelling van eiser dat hij in quarantaine heeft gezeten in Italië en het eten niet eetbaar was, is hiertoe onvoldoende.
De rechtbank volgt verweerder dan ook dat de omstandigheden van eiser niet zodanig zijn dat overdracht van een onevenredige hardheid zou getuigen.
10. De rechtbank ziet in het vorenstaande aanleiding de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.