ECLI:NL:RBDHA:2022:12432

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juli 2022
Publicatiedatum
22 november 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 533
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het verblijfsrecht van buitenlandse pleegkinderen in het licht van gezinsleven en privéleven onder artikel 8 EVRM

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 juli 2022 uitspraak gedaan over de verblijfsvergunning van eiseres, een Vietnamese jongere die sinds haar dertiende in Nederland verblijft. Eiseres, die deel uitmaakt van het gezin van referent, heeft een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De rechtbank heeft de vraag behandeld of het beleid voor buitenlandse pleegkinderen van toepassing is en of er sprake is van gezinsleven en privéleven zoals beschermd door artikel 8 van het EVRM. Eiseres heeft belangrijke jaren in Nederland doorgebracht, een opleiding gevolgd en een sociaal netwerk opgebouwd. De rechtbank oordeelde dat de belangenafweging niet in het voordeel van de staatssecretaris uitviel, omdat de belangen van eiseres niet voldoende waren meegewogen. De rechtbank heeft het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en de staatssecretaris opgedragen om haar de gevraagde verblijfsvergunning te verlenen. De rechtbank benadrukte dat de belangen van het kind voorop moeten staan en dat de omstandigheden waaronder eiseres in Nederland is gekomen, niet ten nadele van haar mogen worden aangerekend. De rechtbank heeft ook de proceskosten van eiseres toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 21/533
[v nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen

[eiseres] ,

geboren op [geboortedatum] 2002, van Vietnamese nationaliteit, eiseres en verzoekster: eiseres
(gemachtigde: mr. A.G. Kleijweg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.T.M. Vroom-Van Berckel).

Procesverloop

Bij besluit van 6 juli 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel ‘verblijf bij familie- of gezinslid bij [naam 1] ’ (referent) afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 14 januari 2021 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Op 26 januari 2021 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres ontvangen. Bij brief van dezelfde datum is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist.
De rechtbank/voorzieningenrechter heeft het beroep, tezamen met de voorlopige voorziening met zaaknummer: AWB 21/534, op 4 oktober 2021 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. I. Kamphuis. Als tolk in de Vietnamese taal is verschenen [naam 4] .
De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting in deze zaak op grond van artikel 8:64, eerste lid, van de Awb [1] geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen nadere informatie over te leggen en eiser daarop te laten reageren.
Bij uitspraak van 1 november 2021 heeft de voorzieningenrechter de voorlopige voorziening toegewezen.
Verweerder heeft eiseres en referent op 24 januari 2022 gehoord. Het bezwaar van eiseres tegen het bestreden besluit is bij aanvullend besluit van 24 februari 2022 opnieuw ongegrond verklaard. Eiseres heeft bij brieven van 6 december 2021, 12 januari 2022, 28 januari 2022, 25 maart 2022 en 31 mei 2022 gereageerd. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 13 juni 2022. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook waren op de zitting aanwezig referent en [naam 3] (de tante van eiseres). De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Overwegingen

Ten aanzien van het verzoek om vrijstelling van het griffierecht
1. Eiseres heeft verzocht om vrijstelling van de verplichting tot betaling van het griffierecht vanwege betalingsonmacht. De rechtbank ziet in het geval van eiseres aanleiding om het verzoek toe te wijzen, zodat eiseres is vrijgesteld van de verplichting tot het betalen van het griffierecht.
Ten aanzien van het beroep
Achtergrond
2. Eiseres is afkomstig uit Vietnam en beoogt als pleegkind te verblijven bij referent, zijn echtgenote, tevens tante van eiseres, en hun kind (eiseres’ nichtje). Volgens eiseres is haar moeder niet in staat haar zelfstandig te verzorgen, vanwege haar geestelijke gesteldheid. De vader van eiseres is niet in beeld en andere familieleden in Vietnam zijn evenmin in staat haar te verzorgen. Eiseres stelt sinds 2002 deel uit te maken van het gezin van referent en sinds 2006, tot aan het gedwongen vertrek van referent naar Nederland, in de woning van referent en zijn gezin in Saigon, Vietnam te hebben verbleven. In 2014 zijn referent en zijn gezin nog een keer teruggegaan naar Vietnam [2] en in 2015 is eiseres met referent op een toeristenvisum naar Nederland gekomen [3] . Sindsdien verblijft zij bij referent en zijn gezin in Nederland. Op 2 maart 2020 hebben referent en zijn echtgenote de voogdij over eiseres verkregen.
Besluitvorming
Het beleid inzake buitenlandse pleegkinderen
3.1
Verweerder stelt dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden van het beleid inzake buitenlandse pleegkinderen. Eiseres heeft geen objectieve stukken overgelegd waaruit blijkt dat haar familieleden in haar land van herkomst niet (meer) of niet goed voor haar kunnen zorgen. Volgens verweerder heeft eiseres ook geen objectieve stukken overgelegd waaruit blijkt dat haar moeder niet voor haar kan zorgen of dat zij geestelijk niet in orde is. Dat volgt volgens verweerder ook niet uit de door eiseres overgelegde video’s, die niet afkomstig zijn uit objectieve bron en waarvan niet vaststaat dat het de moeder van eiseres is. Eiseres heeft een brief overgelegd van haar broer, waarin hij verklaart dat hij van december 2013 tot in 2017 een gevangenisstraf heeft uitgezeten, omdat hij door het verwarde gedrag van zijn moeder onverzorgd op straat leefde en is opgepakt voor een misdrijf. Over deze verklaring overweegt verweerder dat hieruit niet blijkt dat hij het misdrijf heeft gepleegd vanwege de gestelde verwarde situatie van zijn moeder. Het verzoek van de grootvader van eiseres aan de Vietnamese autoriteiten om een verklaring af te geven over de geestelijke situatie van haar moeder is volgens verweerder ook geen objectief bewijs. In Vietnam wonen bovendien nog zeven andere familieleden van eiseres. Niet is gebleken dat geen van hen voor eiseres kan zorgen. De stelling dat zij te arm zijn en niet voor eiseres willen zorgen, is volgens verweerder niet voldoende. Volgens verweerder faalt het beroep van eiseres op de arresten Jucius en Jucuiviene tegen Litouwen [4] en Pormes tegen Nederland [5] , aangezien het in die zaken ging om weeskinderen en de moeder van eiseres nog altijd in beeld is. De uitspraak van de civiele rechter over de voogdij kan niet als bewijs dienen voor de stelling van eiseres dat haar moeder haar niet kan verzorgen, omdat deze beslissing is gebaseerd op een niet nader onderbouwde stelling van haar voogden. Verder is eiseres inmiddels meerderjarig, zodat zij volgens verweerder niet dezelfde zorg behoeft als een klein kind. Verweerder ziet ook geen aanleiding om vanwege bijzondere omstandigheden op grond van artikel 4:84 van de Awb van het beleid af te wijken.
Artikel 8 van het EVRM [6]
3.2
Verweerder neemt wel gezinsleven aan tussen eiseres, referent en zijn gezin sinds haar komst naar Nederland in 2015. In de belangenafweging op grond van artikel 8 van het EVRM heeft verweerder meegewogen dat eiseres destijds met een toeristenvisum naar Nederland is gekomen, terwijl zij niet voornemens was terug te keren naar Vietnam. Verweerder rekent eiseres haar illegale verblijf gedurende meerdere jaren aan. Eiseres heeft pas in 2020, ongeveer vijf jaar later, geprobeerd haar verblijf te legaliseren. Eiseres heeft volgens verweerder niet met stukken onderbouwd dat het gezinsleven ook al in Vietnam bestond, omdat haar tante de zorg moest overnemen, nadat haar moeder haar niet kon verzorgen. Met de overgelegde bankafschriften, foto’s en video’s is volgens verweerder niet objectief onderbouwd dat eiseres al sinds 2002 deel uitmaakte van het gezin van referent. Volgens verweerder zijn er ook geen objectieve belemmeringen om het gezinsleven in Vietnam uit te oefenen, aangezien referent en zijn gezin ook in Vietnam kunnen wonen. Verder kan het gezinsleven ook met moderne communicatiemiddelen worden onderhouden.
3.3
Volgens verweerder zijn er geen zeer uitzonderlijke omstandigheden die maken dat de belangenafweging in het kader van privéleven in het voordeel van eiseres uitvalt. Het komt voor rekening en risico van eiseres dat zij een opleiding heeft gevolgd en hier privéleven heeft opgebouwd gedurende onrechtmatig verblijf. Niet valt in te zien waarom van eiseres niet kan worden verlangd dat zij terugkeert naar Vietnam, aldus verweerder. Eiseres heeft een groot deel van haar leven in Vietnam gewoond en spreekt de taal. Ook wonen er familieleden in Vietnam. Daarbij weegt verweerder mee dat eiseres als gevolg van haar leeftijd inmiddels in mindere mate afhankelijk is van haar moeder of familieleden.
Standpunt eiseres
4. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. De gronden worden hierna besproken.
Oordeel van de rechtbank
5. Op grond van artikel 3.28 van het Vb [7] kan de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met verblijf als familie- of gezinslid worden verleend aan de minderjarige vreemdeling:
a. die als pleegkind in Nederland wil verblijven in het gezin van één of meer Nederlanders of vreemdelingen met rechtmatig verblijf, als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, van de Vw [8] ; en
b. die naar het oordeel van Onze Minister in het land van herkomst geen aanvaardbare toekomst heeft.
6.1
De rechtbank overweegt dat uit de tekst van artikel 3.28 van het Vb volgt dat verweerder beoordelingsruimte toekomt bij de beantwoording van de vraag of eiseres in het land van herkomst geen aanvaardbare toekomst heeft. Deze ruimte heeft verweerder ingevuld in paragraaf B7/3.7.1 van de Vc [9] .
6.2
Uit die paragraaf volgt dat verweerder aanneemt dat voor het kind geen aanvaardbare toekomst als bedoeld in artikel 3.28, eerste lid, aanhef en onder b, van het Vb is weggelegd in het land van herkomst, als sprake is van zodanige omstandigheden, dat het kind niet of bezwaarlijk door in het land van herkomst wonende naaste bloed- of aanverwanten kan worden verzorgd. Verweerder neemt niet aan dat sprake is van een onaanvaardbare toekomst als het kind verblijft bij zijn ouders in minder welvarende omstandigheden, voor zover die omstandigheden ter plaatse als normaal zijn te beschouwen.
Beleid pleegkinderen: onaanvaardbare toekomst?
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in redelijkheid en voldoende gemotiveerd op het standpunt kunnen stellen dat eiseres onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een onaanvaardbare toekomst in haar land van herkomst. Verweerder heeft daarbij van belang mogen achten dat niet is aangetoond dat andere bloedverwanten in Vietnam niet voor eiseres kunnen zorgen. Uit de overlegde documenten volgt namelijk dat de moeder van eiseres niet het enige familielid is dat in Vietnam woont. Eiseres heeft nog zes of zeven andere familieleden in Vietnam wonen en niet is gebleken dat geen van die familieleden voor haar kunnen zorgen. Gelet op de leeftijd van eiseres mag bovendien worden aangenomen dat zij in steeds mindere mate afhankelijk zal zijn van de zorg van andere familieleden. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de stelling van eiseres dat deze familieleden, gelet op hun financiële situatie en veelal kleine behuizing, de verzorging niet op zich kunnen nemen, niet leidt tot een ander oordeel. Verweerder neemt namelijk geen onaanvaardbare toekomst aan als het kind verblijft in minder welvarende omstandigheden als die omstandigheden ter plaatse normaal zijn.
Artikel 8 van het EVRM
8. Wel is de rechtbank van oordeel dat artikel 8 van het EVRM zich verzet tegen terugkeer van eiseres naar het land van herkomst. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Familie- en gezinsleven
9. Uit vaste rechtspraak van het EHRM [10] en de Afdeling [11] volgt dat bij de belangenafweging in het kader van het door artikel 8 van het EVRM beschermde recht op eerbiediging van het privéleven een
fair balancemoet worden gevonden tussen het belang van de vreemdeling enerzijds en het Nederlands algemeen belang dat is gediend bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds. Daarbij moeten alle voor die belangenafweging van betekenis zijnde feiten en omstandigheden kenbaar worden betrokken. De rechtbank moet beoordelen of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken en, indien dat het geval is, of verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat die afweging heeft geresulteerd in een
fair balanceals hiervoor bedoeld. Deze maatstaf impliceert dat de toetsing door de rechtbank enigszins terughoudend moet zijn.
10. Ingevolge de tekst van artikel 3 van het IVRK dient verweerder in haar beslissing de belangen van het kind voorop te stellen. De rechtbank moet beoordelen of verweerder zich voldoende rekenschap heeft gegeven van de belangen van het kind en aldus bij de uitoefening van zijn bevoegdheden binnen de grenzen van het recht is gebleven. Ook deze toets heeft een terughoudend karakter.
11. In paragraaf B7/3.8.1 van de Vc is bepaald dat de IND in ieder geval familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM aanneemt tussen een minderjarig kind en (onder andere) zijn pleegouder(s) als uit de feiten en omstandigheden volgt dat daadwerkelijk sprake is van hechte persoonlijke banden.
12. Onbetwist is dat tussen eiseres en referent en zijn gezin daadwerkelijk sprake is van hechte persoonlijke banden. Verweerder neemt echter aan dat deze banden pas zijn ontstaan in 2015, toen eiseres in Nederland bij het gezin van referent is komen wonen. Volgens verweerder was er voor die tijd geen sprake van familie- of gezinsleven.
13. De rechtbank stelt voorop dat uit het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 25 november 2014, ECLI:CE:ECHR:2014:1125DEC001014013, Kruškić tegen Kroatië, paragraaf 108, volgt dat, naast frequent contact, hechte persoonlijke banden worden aangenomen als de betrokkenen een tijd hebben samengewoond.
14. Ter onderbouwing van haar standpunt, dat ook in Vietnam al sprake was van familie- en gezinsleven tussen eiseres en referent en zijn gezin en zij bij hen inwoonde, heeft eiseres verschillende documenten, foto’s en video’s ingebracht. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hieraan onvoldoende gewicht heeft toegekend. Dat het hier niet (steeds) om objectief bewijs zou gaan, betekent niet dat er geen bewijskracht van deze documenten, foto’s en filmpjes uitgaat. [12] Met deze bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang beschouwd – heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk gemaakt dat zij sinds haar prille jeugd deel uitmaakt van het gezin van referent, omdat haar moeder niet voor haar kon zorgen. Dat eiseres in de periode van 2013 tot 2015 niet feitelijk deel uitmaakte van het gezin, vanwege het onverwachte vertrek van referent en zijn gezin naar Nederland na zijn herseninfarct [13] , maakt niet dat de gezinsband is verbroken. Referent heeft eiseres toen noodgedwongen tijdelijk elders ondergebracht, in afwachting van zijn terugkeer naar Nederland en heeft, zodra dit voor hem mogelijk was, de komst van eiseres naar Nederland voorbereid. In afwachting hiervan heeft hij een cursus Engelse taal voor eiseres bekostigd en maandelijks geld voor levensonderhoud overgemaakt. [14] Verweerder stelt zich verder ten onrechte op het standpunt dat de moeder van eiseres geen toestemming heeft gegeven voor haar verblijf in Nederland. De moeder van eiseres heeft immers haar toestemming gegeven om eiseres naar Nederland te begeleiden [15] en hier te studeren [16] , wat verblijf gedurende langere tijd in het gezin van referent impliceert. De stukken waaruit blijkt dat de broer van eiseres van 2013 tot 2017 in detentie heeft doorgebracht, bevestigen tenslotte het door eiseres geschetste beeld, dat haar moeder – die enig ouder was – niet goed voor haar kinderen kon zorgen. Al hoewel van het door eiseres overgelegde document van de huisarts een pagina ontbreekt, waardoor niet te zien is op wie de verklaring betrekking heeft, past de daarin opgenomen informatie (“verwijs naar het ziekenhuis ter behandeling, inzake gedrag zonder reden iemand verwonden met een mes”) wel in het beeld dat eiseres van haar moeder schetst, welk beeld zij ook met de filmpjes van haar moeder heeft onderbouwd.
15. Anders dan verweerder, acht de rechtbank op basis van deze bewijsmiddelen voldoende aannemelijk gemaakt dat de moeder van eiseres in Vietnam niet voor haar kon zorgen en dat referent en zijn gezin vanaf de prille jeugd van eiseres al dusdanig nauw betrokken waren in haar leven, en ook een tijd hebben samengewoond, dat dit valt onder de bescherming van artikel 8 van het EVRM.
16. Dat betekent dat verweerder bij zijn belangenafweging had moeten uitgaan van een familieband tussen eiseres en referent en zijn gezin, en daarmee beschermenswaardig gezinsleven, sinds 2002. Het beroep is reeds hierom gegrond.
Privéleven
17. Eiseres woont inmiddels zeven jaar in Nederland en beroept zich op het door haar opgebouwde privéleven gedurende deze periode, wat volgens haar ook dient te leiden tot een verblijfsrecht. Dat sprake is van privéleven wordt door verweerder niet betwist. Volgens verweerder is dit privéleven echter opgebouwd tijdens illegaal verblijf en valt de belangenafweging daarom in haar nadeel uit. De rechtbank zal zich hierna uitlaten over de door verweerder verrichte belangenafweging. Hierbij geldt ook het onder 9 en 10 weergegeven toetsingskader.
18. Eiseres was ten tijde van haar aankomst in Nederland (2015) dertien jaar oud en heeft hier vervolgens, gedurende haar minderjarigheid en jonge meerderjarigheid, bijna zeven jaar lang zonder verblijfstitel verbleven in het gezin van referent. Anders dan verweerder, acht de rechtbank het onevenredig om dit illegale verblijf als contra-indicatie aan eiseres toe te rekenen. Eiseres is in eerste instantie legaal en met toestemming van haar moeder naar Nederland gereisd. Op 23 juni 2016 heeft zij zich bij de gemeente Den Haag gemeld. [17] Referent en zijn echtgenote hebben vervolgens, via een civiele procedure, getracht de voogdij over eiseres te verkrijgen, wat in 2020 ook is gebeurd. [18] Dat zij hierbij onvoldoende oog hebben gehad voor de vreemdelingenrechtelijke kant van het verblijf van eiseres in Nederland is iets wat hen valt te verwijten, maar waarvan de gevolgen naar het oordeel van de rechtbank niet voor rekening van eiseres mogen komen. Dat dit een minderjarige niet mag worden tegengeworpen, blijkt overigens ook uit Werkinstructie 2020/16 van verweerder, waarin het volgende is bepaald:
“Verder verdient de situatie aandacht waarin jongvolwassenen gedurende minderjarige leeftijd zonder verblijfsvergunning in Nederland hebben verbleven. Onder de voorwaarde dat de ouders zelf wel in het bezit zijn van een verblijfsvergunning mag het feit dat de ouders nooit het verblijfsrecht voor hun kind hebben geregeld niet in het nadeel wegen van het kind. De ouders kunnen op deze wijze geen rechten ontlenen aan het verblijf van het kind.” (…)
“Indien de vreemdeling meerderjarig was, komt hier een ander gewicht aan toe in de belangenafweging dan binnenkomst als meerderjarige. Hoe langer de vreemdeling zijn privéleven heeft opgebouwd gedurende minderjarigheid, hoe zwaarder het gewicht dat hier aan kan worden toegekend. Dit vloeit voort uit het feit dat je een (zeer) jong kind dat door volwassenen naar Nederland is gekomen zijn illegale komst naar Nederland in de belangenafweging niet zwaar aanrekent, terwijl je dat een volwassene wel kan aanrekenen. (…)
“Het risico dat ouders de positie van hun kinderen misbruiken om een verblijfsrecht te verkrijgen is een belangrijk element op grond waarvan je het gedrag van de ouders van een vreemdeling aan de desbetreffende vreemdeling toe kan rekenen. Indien sprake is van een vreemdeling die op (zeer) jonge leeftijd naar Nederland is gekomen en gedurende de periode van minderjarigheid feitelijk verbleven heeft en verzorgd is door een rechtmatig in Nederland verblijvend volwassen persoon (in veel gevallen zal dit een gezinslid zijn), wordt aan deze omstandigheid in de belangenafweging
een zwaar gewicht in het voordeelvan de vreemdeling toegekend.
NB. Hierbij is van belang dat er geen sprake is van (biologische) ouders die zich illegaal in Nederland bevinden, omdat hiermee alsnog de kans op misbruik van het verblijfsrecht van het kind zal kunnen voordoen. Indien dit het geval is, wordt dit in het nadeel van de vreemdeling in de belangenafweging betrokken.”
19. Zoals hiervoor weergegeven, acht de rechtbank aannemelijk dat de moeder van eiseres sinds haar geboorte niet voor haar heeft kunnen zorgen en al jaren in afzondering in Vietnam leeft. Eiseres is bovendien inmiddels meerderjarig. Gelet daarop bestaat er naar het oordeel van de rechtbank geen reëel risico dat de moeder aan het toekennen van verblijf van eiseres een afgeleid verblijfsrecht zou ontlenen. De pleegouders van eiseres hebben hier al rechtmatig verblijf, dus ook daaruit valt geen risico op een afgeleid verblijfsrecht af te leiden.
20. Verweerder vreest verder dat met het toestaan van een verblijfsrecht aan eiseres, illegale adoptie wordt bevorderd. De rechtbank acht deze vrees – gezien de specifieke omstandigheden van deze zaak – evenmin reëel. Gelet op de minderjarigheid van eiseres ten tijde van haar komst naar Nederland, acht de rechtbank het bovendien onevenredig om deze algemene vrees voor haar rekening en risico te laten komen. Bovendien is eiseres inmiddels meerderjarig, zodat dit risico thans überhaupt niet meer speelt.
21. Voor het overige zijn er geen omstandigheden die bij de belangenafweging in het nadeel van eiseres wegen. Wel zijn er veel omstandigheden die in het voordeel van eiseres wegen, namelijk dat zij belangrijke, vormende jaren in Nederland heeft doorgebracht, dat zij hier een opleiding volgt waarin veel werkt te vinden is, een sociaal netwerk heeft opgebouwd en hier vrijwilligerswerk doet. Eiseres woont in gezinsverband samen met familieleden die ook in Vietnam en vanaf haar vroege jeugd voor haar hebben gezorgd.
22. Gelet op het voorgaande getuigt de door verweerder gemaakte belangenafweging geen
fair balancedoor aan het illegale verblijf aan eiseres doorslaggevend gewicht toe te kennen. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding om met toepassing van het bepaalde in artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien, omdat, gelet op alle oordelen die in deze uitspraak zijn gegeven, rechtens geen andere uitkomst mogelijk is dan dat aan eiseres een verblijfsvergunning moet worden verleend op grond van artikel 8 van het EVRM. De rechtbank realiseert zich dat het maken van een belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM in beginsel op de weg van verweerder ligt en dat de rechtbank de uitkomst hiervan slechts terughoudend mag toetsen. In dit geval zou het illegale verblijf, gelet op het hiervoor overwogene, de enige en doorslaggevende reden voor de uitkomst van de door verweerder gemaakte belangenafweging kunnen zijn. Een afwijzing van de vergunning op die grond levert in dit geval echter, gelet op de omstandigheden die naar het oordeel van de rechtbank in het voordeel van eiseres wegen, verweerders eigen Werkinstructie, de jonge leeftijd en omstandigheden waaronder eiseres in Nederland terecht is gekomen – geen
fair balanceop. Dit betekent dat de rechtbank het bezwaar gegrond zal verklaren en verweerder zal opdragen aan eiseres de gevraagde vergunning voor het verblijfsdoel van artikel 8 van het EVRM te verlenen. De rechtbank geeft verweerder hiervoor een termijn van vier weken.
23. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten in bezwaar en beroep. Deze kosten stelt de rechtbank voor het beroep op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 3.359,-. Dit bedrag bestaat uit:
- € 1082,- voor de gemaakte kosten in bezwaar. (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 541,- en een wegingsfactor 1.)
- € 2.277,- voor de gemaakte kosten in beroep. (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 1 punt voor het verschijnen ter nadere zitting met een waarde per punt van € 759,-, en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit;
- draagt verweerder op om aan eiseres een verblijfsvergunning in de zin van artikel 14 van de
Vw te verlenen met een duur van vijf jaar, ingaande vanaf de datum van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 3.359,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.C. Langendoen, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Tanyildiz, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.:
D:
VK

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Booking bij [vliegtuigmaatschappij] op naam van referent, zijn vrouw en dochter voor een retourvlucht van Amsterdam naar Vietnam, heenvlucht [medio] juni 2014, retour op [medio] juli 2014.
3.Booking bij [vliegtuigmaatschappij] , op naam van eiseres en referent voor de vlucht van Ho Chi Ming City naar Amsterdam. op [medio] augustus 2015
4.Zie het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 25 november 2008, nr. 14414/03.
5.Zie het arrest van het EHRM van 28 juli 2020, nr. 25402/14.
6.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
7.Vreemdelingenbesluit 2000.
8.Vreemdelingenwet 2000.
9.Vreemdelingencirculaire 2000.
10.Bijvoorbeeld het arrest van 31 januari 2006 in de zaak Rodrigues da Silva en Hoogkamer tegen Nederland, ECLI:NL:2006:AV3568.
11.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 13 juli 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BJ7527.
12.Zie onder andere ECLI:NL:RVS:2021:2095
13.Zie de door referent overgelegde medische informatie van de Family Medical Practice in Ho Chi Minh City d.d.4 februari 2013.
14.Bankafschriften HSBC bank juni – december 2013.
17.Uit de beschikking van de rechtbank Den Haag van 2 maart 2020: op 23 juni 2016 heeft [eiseres] zich gemeld bij de gemeenteambtenaar van de Gemeente Den Haag zo blijkt uit een bewijs van bekendmaking bij de basisregistratie personen van die datum.
18.Beschikking van de rechtbank Den Haag van 2 maart 2020.