6.2Uit die paragraaf volgt dat verweerder aanneemt dat voor het kind geen aanvaardbare toekomst als bedoeld in artikel 3.28, eerste lid, aanhef en onder b, van het Vb is weggelegd in het land van herkomst, als sprake is van zodanige omstandigheden, dat het kind niet of bezwaarlijk door in het land van herkomst wonende naaste bloed- of aanverwanten kan worden verzorgd. Verweerder neemt niet aan dat sprake is van een onaanvaardbare toekomst als het kind verblijft bij zijn ouders in minder welvarende omstandigheden, voor zover die omstandigheden ter plaatse als normaal zijn te beschouwen.
Beleid pleegkinderen: onaanvaardbare toekomst?
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in redelijkheid en voldoende gemotiveerd op het standpunt kunnen stellen dat eiseres onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een onaanvaardbare toekomst in haar land van herkomst. Verweerder heeft daarbij van belang mogen achten dat niet is aangetoond dat andere bloedverwanten in Vietnam niet voor eiseres kunnen zorgen. Uit de overlegde documenten volgt namelijk dat de moeder van eiseres niet het enige familielid is dat in Vietnam woont. Eiseres heeft nog zes of zeven andere familieleden in Vietnam wonen en niet is gebleken dat geen van die familieleden voor haar kunnen zorgen. Gelet op de leeftijd van eiseres mag bovendien worden aangenomen dat zij in steeds mindere mate afhankelijk zal zijn van de zorg van andere familieleden. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de stelling van eiseres dat deze familieleden, gelet op hun financiële situatie en veelal kleine behuizing, de verzorging niet op zich kunnen nemen, niet leidt tot een ander oordeel. Verweerder neemt namelijk geen onaanvaardbare toekomst aan als het kind verblijft in minder welvarende omstandigheden als die omstandigheden ter plaatse normaal zijn.
8. Wel is de rechtbank van oordeel dat artikel 8 van het EVRM zich verzet tegen terugkeer van eiseres naar het land van herkomst. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
9. Uit vaste rechtspraak van het EHRMen de Afdelingvolgt dat bij de belangenafweging in het kader van het door artikel 8 van het EVRM beschermde recht op eerbiediging van het privéleven een
fair balancemoet worden gevonden tussen het belang van de vreemdeling enerzijds en het Nederlands algemeen belang dat is gediend bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds. Daarbij moeten alle voor die belangenafweging van betekenis zijnde feiten en omstandigheden kenbaar worden betrokken. De rechtbank moet beoordelen of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken en, indien dat het geval is, of verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat die afweging heeft geresulteerd in een
fair balanceals hiervoor bedoeld. Deze maatstaf impliceert dat de toetsing door de rechtbank enigszins terughoudend moet zijn.
10. Ingevolge de tekst van artikel 3 van het IVRK dient verweerder in haar beslissing de belangen van het kind voorop te stellen. De rechtbank moet beoordelen of verweerder zich voldoende rekenschap heeft gegeven van de belangen van het kind en aldus bij de uitoefening van zijn bevoegdheden binnen de grenzen van het recht is gebleven. Ook deze toets heeft een terughoudend karakter.
11. In paragraaf B7/3.8.1 van de Vc is bepaald dat de IND in ieder geval familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM aanneemt tussen een minderjarig kind en (onder andere) zijn pleegouder(s) als uit de feiten en omstandigheden volgt dat daadwerkelijk sprake is van hechte persoonlijke banden.
12. Onbetwist is dat tussen eiseres en referent en zijn gezin daadwerkelijk sprake is van hechte persoonlijke banden. Verweerder neemt echter aan dat deze banden pas zijn ontstaan in 2015, toen eiseres in Nederland bij het gezin van referent is komen wonen. Volgens verweerder was er voor die tijd geen sprake van familie- of gezinsleven.
13. De rechtbank stelt voorop dat uit het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 25 november 2014, ECLI:CE:ECHR:2014:1125DEC001014013, Kruškić tegen Kroatië, paragraaf 108, volgt dat, naast frequent contact, hechte persoonlijke banden worden aangenomen als de betrokkenen een tijd hebben samengewoond.
14. Ter onderbouwing van haar standpunt, dat ook in Vietnam al sprake was van familie- en gezinsleven tussen eiseres en referent en zijn gezin en zij bij hen inwoonde, heeft eiseres verschillende documenten, foto’s en video’s ingebracht. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hieraan onvoldoende gewicht heeft toegekend. Dat het hier niet (steeds) om objectief bewijs zou gaan, betekent niet dat er geen bewijskracht van deze documenten, foto’s en filmpjes uitgaat.Met deze bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang beschouwd – heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk gemaakt dat zij sinds haar prille jeugd deel uitmaakt van het gezin van referent, omdat haar moeder niet voor haar kon zorgen. Dat eiseres in de periode van 2013 tot 2015 niet feitelijk deel uitmaakte van het gezin, vanwege het onverwachte vertrek van referent en zijn gezin naar Nederland na zijn herseninfarct, maakt niet dat de gezinsband is verbroken. Referent heeft eiseres toen noodgedwongen tijdelijk elders ondergebracht, in afwachting van zijn terugkeer naar Nederland en heeft, zodra dit voor hem mogelijk was, de komst van eiseres naar Nederland voorbereid. In afwachting hiervan heeft hij een cursus Engelse taal voor eiseres bekostigd en maandelijks geld voor levensonderhoud overgemaakt.Verweerder stelt zich verder ten onrechte op het standpunt dat de moeder van eiseres geen toestemming heeft gegeven voor haar verblijf in Nederland. De moeder van eiseres heeft immers haar toestemming gegeven om eiseres naar Nederland te begeleidenen hier te studeren, wat verblijf gedurende langere tijd in het gezin van referent impliceert. De stukken waaruit blijkt dat de broer van eiseres van 2013 tot 2017 in detentie heeft doorgebracht, bevestigen tenslotte het door eiseres geschetste beeld, dat haar moeder – die enig ouder was – niet goed voor haar kinderen kon zorgen. Al hoewel van het door eiseres overgelegde document van de huisarts een pagina ontbreekt, waardoor niet te zien is op wie de verklaring betrekking heeft, past de daarin opgenomen informatie (“verwijs naar het ziekenhuis ter behandeling, inzake gedrag zonder reden iemand verwonden met een mes”) wel in het beeld dat eiseres van haar moeder schetst, welk beeld zij ook met de filmpjes van haar moeder heeft onderbouwd.
15. Anders dan verweerder, acht de rechtbank op basis van deze bewijsmiddelen voldoende aannemelijk gemaakt dat de moeder van eiseres in Vietnam niet voor haar kon zorgen en dat referent en zijn gezin vanaf de prille jeugd van eiseres al dusdanig nauw betrokken waren in haar leven, en ook een tijd hebben samengewoond, dat dit valt onder de bescherming van artikel 8 van het EVRM.
16. Dat betekent dat verweerder bij zijn belangenafweging had moeten uitgaan van een familieband tussen eiseres en referent en zijn gezin, en daarmee beschermenswaardig gezinsleven, sinds 2002. Het beroep is reeds hierom gegrond.
17. Eiseres woont inmiddels zeven jaar in Nederland en beroept zich op het door haar opgebouwde privéleven gedurende deze periode, wat volgens haar ook dient te leiden tot een verblijfsrecht. Dat sprake is van privéleven wordt door verweerder niet betwist. Volgens verweerder is dit privéleven echter opgebouwd tijdens illegaal verblijf en valt de belangenafweging daarom in haar nadeel uit. De rechtbank zal zich hierna uitlaten over de door verweerder verrichte belangenafweging. Hierbij geldt ook het onder 9 en 10 weergegeven toetsingskader.
18. Eiseres was ten tijde van haar aankomst in Nederland (2015) dertien jaar oud en heeft hier vervolgens, gedurende haar minderjarigheid en jonge meerderjarigheid, bijna zeven jaar lang zonder verblijfstitel verbleven in het gezin van referent. Anders dan verweerder, acht de rechtbank het onevenredig om dit illegale verblijf als contra-indicatie aan eiseres toe te rekenen. Eiseres is in eerste instantie legaal en met toestemming van haar moeder naar Nederland gereisd. Op 23 juni 2016 heeft zij zich bij de gemeente Den Haag gemeld.Referent en zijn echtgenote hebben vervolgens, via een civiele procedure, getracht de voogdij over eiseres te verkrijgen, wat in 2020 ook is gebeurd.Dat zij hierbij onvoldoende oog hebben gehad voor de vreemdelingenrechtelijke kant van het verblijf van eiseres in Nederland is iets wat hen valt te verwijten, maar waarvan de gevolgen naar het oordeel van de rechtbank niet voor rekening van eiseres mogen komen. Dat dit een minderjarige niet mag worden tegengeworpen, blijkt overigens ook uit Werkinstructie 2020/16 van verweerder, waarin het volgende is bepaald:
“Verder verdient de situatie aandacht waarin jongvolwassenen gedurende minderjarige leeftijd zonder verblijfsvergunning in Nederland hebben verbleven. Onder de voorwaarde dat de ouders zelf wel in het bezit zijn van een verblijfsvergunning mag het feit dat de ouders nooit het verblijfsrecht voor hun kind hebben geregeld niet in het nadeel wegen van het kind. De ouders kunnen op deze wijze geen rechten ontlenen aan het verblijf van het kind.” (…)
“Indien de vreemdeling meerderjarig was, komt hier een ander gewicht aan toe in de belangenafweging dan binnenkomst als meerderjarige. Hoe langer de vreemdeling zijn privéleven heeft opgebouwd gedurende minderjarigheid, hoe zwaarder het gewicht dat hier aan kan worden toegekend. Dit vloeit voort uit het feit dat je een (zeer) jong kind dat door volwassenen naar Nederland is gekomen zijn illegale komst naar Nederland in de belangenafweging niet zwaar aanrekent, terwijl je dat een volwassene wel kan aanrekenen. (…)
“Het risico dat ouders de positie van hun kinderen misbruiken om een verblijfsrecht te verkrijgen is een belangrijk element op grond waarvan je het gedrag van de ouders van een vreemdeling aan de desbetreffende vreemdeling toe kan rekenen. Indien sprake is van een vreemdeling die op (zeer) jonge leeftijd naar Nederland is gekomen en gedurende de periode van minderjarigheid feitelijk verbleven heeft en verzorgd is door een rechtmatig in Nederland verblijvend volwassen persoon (in veel gevallen zal dit een gezinslid zijn), wordt aan deze omstandigheid in de belangenafweging
een zwaar gewicht in het voordeelvan de vreemdeling toegekend.
NB. Hierbij is van belang dat er geen sprake is van (biologische) ouders die zich illegaal in Nederland bevinden, omdat hiermee alsnog de kans op misbruik van het verblijfsrecht van het kind zal kunnen voordoen. Indien dit het geval is, wordt dit in het nadeel van de vreemdeling in de belangenafweging betrokken.”
19. Zoals hiervoor weergegeven, acht de rechtbank aannemelijk dat de moeder van eiseres sinds haar geboorte niet voor haar heeft kunnen zorgen en al jaren in afzondering in Vietnam leeft. Eiseres is bovendien inmiddels meerderjarig. Gelet daarop bestaat er naar het oordeel van de rechtbank geen reëel risico dat de moeder aan het toekennen van verblijf van eiseres een afgeleid verblijfsrecht zou ontlenen. De pleegouders van eiseres hebben hier al rechtmatig verblijf, dus ook daaruit valt geen risico op een afgeleid verblijfsrecht af te leiden.
20. Verweerder vreest verder dat met het toestaan van een verblijfsrecht aan eiseres, illegale adoptie wordt bevorderd. De rechtbank acht deze vrees – gezien de specifieke omstandigheden van deze zaak – evenmin reëel. Gelet op de minderjarigheid van eiseres ten tijde van haar komst naar Nederland, acht de rechtbank het bovendien onevenredig om deze algemene vrees voor haar rekening en risico te laten komen. Bovendien is eiseres inmiddels meerderjarig, zodat dit risico thans überhaupt niet meer speelt.
21. Voor het overige zijn er geen omstandigheden die bij de belangenafweging in het nadeel van eiseres wegen. Wel zijn er veel omstandigheden die in het voordeel van eiseres wegen, namelijk dat zij belangrijke, vormende jaren in Nederland heeft doorgebracht, dat zij hier een opleiding volgt waarin veel werkt te vinden is, een sociaal netwerk heeft opgebouwd en hier vrijwilligerswerk doet. Eiseres woont in gezinsverband samen met familieleden die ook in Vietnam en vanaf haar vroege jeugd voor haar hebben gezorgd.
22. Gelet op het voorgaande getuigt de door verweerder gemaakte belangenafweging geen
fair balancedoor aan het illegale verblijf aan eiseres doorslaggevend gewicht toe te kennen. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding om met toepassing van het bepaalde in artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien, omdat, gelet op alle oordelen die in deze uitspraak zijn gegeven, rechtens geen andere uitkomst mogelijk is dan dat aan eiseres een verblijfsvergunning moet worden verleend op grond van artikel 8 van het EVRM. De rechtbank realiseert zich dat het maken van een belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM in beginsel op de weg van verweerder ligt en dat de rechtbank de uitkomst hiervan slechts terughoudend mag toetsen. In dit geval zou het illegale verblijf, gelet op het hiervoor overwogene, de enige en doorslaggevende reden voor de uitkomst van de door verweerder gemaakte belangenafweging kunnen zijn. Een afwijzing van de vergunning op die grond levert in dit geval echter, gelet op de omstandigheden die naar het oordeel van de rechtbank in het voordeel van eiseres wegen, verweerders eigen Werkinstructie, de jonge leeftijd en omstandigheden waaronder eiseres in Nederland terecht is gekomen – geen
fair balanceop. Dit betekent dat de rechtbank het bezwaar gegrond zal verklaren en verweerder zal opdragen aan eiseres de gevraagde vergunning voor het verblijfsdoel van artikel 8 van het EVRM te verlenen. De rechtbank geeft verweerder hiervoor een termijn van vier weken.
23. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten in bezwaar en beroep. Deze kosten stelt de rechtbank voor het beroep op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 3.359,-. Dit bedrag bestaat uit:
- € 1082,- voor de gemaakte kosten in bezwaar. (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 541,- en een wegingsfactor 1.)
- € 2.277,- voor de gemaakte kosten in beroep. (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 1 punt voor het verschijnen ter nadere zitting met een waarde per punt van € 759,-, en een wegingsfactor 1).