In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 juni 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure waarbij eiseres, een vreemdeling, in beroep ging tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Dit besluit, genomen op 30 maart 2022, hield in dat eiseres zou worden overgedragen aan de autoriteiten van Duitsland op basis van de Dublinverordening. Eiseres stelde dat zij niet was gehoord over haar bezwaren tegen deze overdracht, wat volgens haar een schending van het verdedigingsbeginsel inhield. De rechtbank heeft vastgesteld dat deze schending inderdaad heeft plaatsgevonden, en dat eiseres niet in haar belangen is geschaad. De rechtbank oordeelde dat eiseres in een persoonlijk onderhoud had moeten worden gehoord, gezien de aard van haar traumatische ervaringen in Duitsland.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Verweerder is opgedragen om binnen vier weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de uitspraak van de rechtbank. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 1.138,50. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, omdat verweerder nog moet beoordelen of de verklaringen van eiseres kunnen leiden tot een overdracht aan Duitsland. De uitspraak is openbaar gemaakt op 3 juni 2022.