ECLI:NL:RBDHA:2022:12439

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juni 2022
Publicatiedatum
22 november 2022
Zaaknummer
NL22.5830
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van het verdedigingsbeginsel bij overdracht aan Duitsland onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 juni 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure waarbij eiseres, een vreemdeling, in beroep ging tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Dit besluit, genomen op 30 maart 2022, hield in dat eiseres zou worden overgedragen aan de autoriteiten van Duitsland op basis van de Dublinverordening. Eiseres stelde dat zij niet was gehoord over haar bezwaren tegen deze overdracht, wat volgens haar een schending van het verdedigingsbeginsel inhield. De rechtbank heeft vastgesteld dat deze schending inderdaad heeft plaatsgevonden, en dat eiseres niet in haar belangen is geschaad. De rechtbank oordeelde dat eiseres in een persoonlijk onderhoud had moeten worden gehoord, gezien de aard van haar traumatische ervaringen in Duitsland.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Verweerder is opgedragen om binnen vier weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de uitspraak van de rechtbank. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 1.138,50. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, omdat verweerder nog moet beoordelen of de verklaringen van eiseres kunnen leiden tot een overdracht aan Duitsland. De uitspraak is openbaar gemaakt op 3 juni 2022.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.5830
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. P.E.J.M. Bartels), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

Bij besluit van 30 maart 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder bepaald dat eiseres zal worden overgedragen aan de autoriteiten van Duitsland.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft in het verweerschrift van 16 mei 2022 te kennen gegeven dat een asielverzoek van eiseres van 31 maart 2022 in het systeem van verweerder is geregistreerd.
Eiseres heeft op 16 mei 2022 het verzoek om de voorlopige voorziening, met zaaknummer NL22.5831, ingetrokken. Eiseres heeft op dezelfde dag ook schriftelijk gereageerd op het verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 17 mei 2022 op zitting behandeld. Partijen zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. Verweerder heeft eiseres op grond van artikel 26, eerste lid, van de Dublinverordening in kennis gesteld van het besluit om haar over te dragen. In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
Horen van eiseres
2. Eiseres voert aan dat zij niet is gehoord over haar bezwaren tegen de overdracht naar Duitsland. Hierdoor is het verdedigingsbeginsel geschonden en is het besluit volgens eiseres onrechtmatig. Verweerder erkent in het verweerschrift dat het verdedigingsbeginsel is geschonden, maar betoogt dat dit niet betekent dat het besluit onrechtmatig is en
vernietigd dient te worden. Volgens verweerder kan namelijk niet worden gezegd dat sprake is van een situatie waarin eiseres een inbreng had kunnen leveren die voor haar overdracht van belang was en waarvan niet kon worden uitgesloten dat deze tot een besluitvormingsproces met een andere afloop had kunnen leiden. Daarom verzoekt verweerder om dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te passeren.
3. Eiseres heeft in haar aanvullende gronden aangevoerd dat zij het niet eens is met de stelling van verweerder dat het gebrek gepasseerd kan worden. Eiseres heeft hierbij ook een brief bijgevoegd, waarin zij verslag heeft gedaan van haar traumatische ervaringen in
Turkije en Duitsland en waarin zij aangeeft dat van haar niet gevergd kan worden dat zij terugkeert naar Duitsland, gelet op de traumatische gebeurtenissen die zij daar heeft meegemaakt.
4. De rechtbank overweegt als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat het verdedigingsbeginsel is geschonden. De schending, als bedoeld in artikel 6:22 van de Awb, kan in dit geval niet worden gepasseerd. Naar het oordeel van de rechtbank is niet aannemelijk geworden dat eiseres niet in haar belangen is geschaad. Gelet op de aard en strekking van de door haar gestelde traumatische ervaringen in Duitsland had eiseres gehoord moeten worden in een persoonlijk onderhoud, zoals is neergelegd in artikel 5, derde lid, van de Dublinverordening.
Conclusie
5. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat verweerder nog moet beoordelen of de verklaringen van eiseres wel kunnen leiden tot een overdracht aan Duitsland. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van vier weken.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.138,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na opmerkingen van de andere partij met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.138,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Glerum, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
03 juni 2022

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.