ECLI:NL:RBDHA:2022:1250

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 februari 2022
Publicatiedatum
18 februari 2022
Zaaknummer
NL21.9625
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van homoseksuele geaardheid en geloofwaardigheid van verklaringen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 februari 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Jordaanse man, zijn asielaanvraag had ingediend op basis van zijn homoseksuele geaardheid. De rechtbank behandelde het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die de asielaanvraag had afgewezen als ongegrond. Eiser stelde dat hij vanwege zijn seksuele geaardheid in Jordanië werd bedreigd door zijn familie, die hem om die reden zou willen vermoorden. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de homoseksuele geaardheid van eiser niet geloofwaardig achtte, omdat eiser summier en oppervlakkig had verklaard over zijn ervaringen en relaties. De rechtbank concludeerde dat de tegenstrijdige verklaringen van eiser en zijn echtgenote, alsook de omstandigheden rondom hun vertrek naar Nederland, de geloofwaardigheid van zijn asielmotief ondermijnden.

De rechtbank overwoog verder dat eiser onvoldoende had onderbouwd dat hij in aanmerking kwam voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM, dat het recht op respect voor privé- en gezinsleven waarborgt. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat er geen sprake was van vluchtelingschap of een reëel risico op ernstige schade bij terugkeer naar Jordanië. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en de rechtbank gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en eiser werd gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.9625

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

v-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. D.S. Harhangi-Asarfi),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Visschers).

ProcesverloopBij besluit van 21 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft twee verweerschriften ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 26 januari 2022 te Breda op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen T. Ayash. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [Geb. datum] 1981 en heeft de Jordaanse nationaliteit. Eiser heeft op 27 maart 2019 asiel aangevraagd in Nederland.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij homoseksueel is. Eiser is op jonge leeftijd stelselmatig verkracht door zijn buurjongen waarna eiser erachter is gekomen dat hij op mannen valt. Eiser is onder dwang van zijn familie getrouwd met een vrouw en zij heeft de geaardheid van eiser ontdekt. De vrouw van eiser heeft de familie daarvan op de hoogte gebracht. Eiser stelt dat zijn familie hem om die reden wil vermoorden en dat hij daarom moest vluchten.
3. Verweerder acht de gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig, maar de gestelde homoseksuele geaardheid en de problemen naar aanleiding daarvan niet. Verweerder vindt dat eiser oppervlakkig en summier heeft verklaard over de ontdekking van zijn geaardheid, zijn beleving daarbij en de acceptatie daarvan. Ook heeft eiser oppervlakkig verteld over de vele relaties die eiser heeft gehad en zijn beleving bij de negatieve houding van de Jordaanse maatschappij ten aanzien van homoseksualiteit. Verweerder heeft verder de gestelde problemen naar aanleiding van zijn geaardheid niet geloofwaardig geacht omdat de geaardheid van eiser niet geloofwaardig is bevonden. Eiser en zijn echtgenote hebben bovendien tegenstrijdige verklaringen afgelegd over die problemen. Tot slot stelt verweerder dat de aanvraag van eiser en zijn echtgenote bij de IOM [2] om vrijwillig naar Jordanië terug te keren, in samenhang met de aanvraag bij de ambassade van Jordanië voor een reisdocument van de hier te lande geboren kinderen, nog eens benadrukken dat het asielmotief van eiser niet geloofwaardig en oprecht is.
4. Eiser heeft hiertegen aangevoerd dat verweerder ten onrechte de homoseksuele geaardheid van eiser niet geloofwaardig heeft geacht. Verweerder is onvoldoende ingegaan op wat eiser in de zienswijze heeft aangevoerd. Verweerder handelt daarmee in strijd met de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 1 december 2021. [3] Verweerder heeft daarnaast onvoldoende rekening gehouden met het referentiekader van eiser. Verder mag niet aan eiser worden tegengeworpen dat hij bij de IOM een vertrekverklaring heeft ondertekend. Eiser heeft onder druk van zijn vrouw en ter voorkoming van ruzie, getekend. Bovendien heeft eiser de verklaring weer ingetrokken. Verder heeft verweerder ten onrechte tegenstrijdige verklaringen tussen eiser en zijn echtgenote tegengeworpen. Deze tegenstrijdigheden zijn te wijten aan de instabiele mentale situatie van de echtgenote. Eiser wijst in dit verband op de door hem overgelegde stukken van de lopende echtscheidingsprocedure. Ook daarin vertelt zij volgens eiser onwaarheden. Bovendien kan er niet langer sprake zijn van tegenstrijdige verklaringen nu de beschikking in de procedure van de echtgenote is ingetrokken. Bij aanvullend beroepschrift heeft eiser ten slotte verzocht om aanhouding van het beroep vanwege deze intrekking. Eiser heeft er belang bij dat getoetst wordt of hij in aanmerking komt een verblijfsvergunning regulier op grond van artikel 8 van het EVRM [4] als de aanvraag van de echtgenote en de kinderen alsnog wordt ingewilligd.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. In geschil is de geloofwaardigheid van de seksuele geaardheid van eiser en de problemen die eiser als gevolg daarvan zou hebben ondervonden. Daarnaast is in geschil of eiser in aanmerking had moeten komen voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 8 van het EVRM.
Seksuele gerichtheid
6. Verweerder heeft niet ten onrechte de homoseksuele geaardheid van eiser ongeloofwaardig bevonden. In dat verband heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat eiser summier en oppervlakkig verklaart over de ontdekking van zijn geaardheid en de uiteindelijke acceptatie daarvan. Zo verklaart eiser dat hij na de eerste verkrachting gevoelens kreeg voor mannen, maar hij licht niet toe hoe deze gevoelens zich verder ontwikkelden. Eisers verklaringen gaan met name over zijn seksuele gevoelens voor mannen. Ook geeft eiser geen inzicht in zijn eigen beleving van homoseksualiteit in een samenleving waarin homoseksualiteit niet geaccepteerd wordt, door slechts te verklaren dat homoseksualiteit in de doofpot wordt gestopt en dat homoseksuelen bepaalde namen toebedeeld krijgen. Verder heeft verweerder niet ten onrechte gesteld dat eiser summier heeft verklaard over zijn relaties met mannen. Zo kan eiser niet vertellen wanneer hij [Naam 2] heeft ontmoet en wat hij zo leuk vond aan hem. Ook over zijn relatie met [Naam 3] blijven de verklaringen van eiser oppervlakkig, nu hij enkel noemt dat [Naam 3] liefdevol en zorgzaam was en hij lichamelijk van hem genoot. Van eiser mag verwacht worden dat hij meer over deze relaties kan vertellen, juist omdat eiser heeft verklaard dat deze relaties gevoelsmatig heel belangrijk voor hem waren. Op de vraag hoeveel relaties hij heeft gehad, heeft eiser geantwoord dat dit privé is. Verweerder heeft dit verbazingwekkend mogen vinden. Eiser heeft immers zelf zijn geaardheid aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd. Dat eiser vervolgens na doorvragen van verweerder niet kan duiden hoeveel liefdesrelaties hij heeft gehad, zelfs niet bij benadering, draagt bij aan de ongeloofwaardigheid van zijn verklaringen.
7. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met het referentiekader van eiser zoals beschreven in verweerders Werkinstructie 2019/17. [5] De rechtbank stelt daarbij voorop dat het aan eiser is om zijn gerichtheid met zijn verklaringen aannemelijk te maken. Uit de rapporten van gehoor [6] kan worden opgemaakt dat de hoormedewerker veel open vragen heeft gesteld, heeft doorgevraagd op momenten waarop eiser summier bleef in zijn verklaringen en vragen nader heeft toegelicht of heeft geherformuleerd waar eiser aangaf een vraag niet te begrijpen. Eiser heeft in beroep verder niet onderbouwd van welk referentiekader verweerder (dan) uit had moeten gaan. Bovendien heeft eiser over de verkrachting(en) tijdens zijn jeugdjaren vrij specifiek verklaard. Dit staat in schril contrast met zijn verklaringen over de ontdekking van zijn geaardheid en het proces van acceptatie. Het beroep van eiser op de uitspraak van de Afdeling van 1 december 2021 slaagt evenmin. Anders dan in die uitspraak, is hier niet aan de orde dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over zijn geaardheid.
Problemen naar aanleiding van zijn seksuele gerichtheid.
8. Verder heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat de problemen van eiser als gevolg van zijn geaardheid niet geloofwaardig zijn geacht, omdat eiser en zijn echtgenote hierover tegenstijdig hebben verklaard. De rechtbank stelt vast dat eiser niet heeft betwist dat er tegenstrijdig is verklaard en ter zitting heeft eiser dit nog eens bevestigd. De stelling van eiser dat de tegenstrijdige verklaringen te wijten zijn aan de instabiele mentale situatie van de vrouw en dat zij met opzet onjuiste informatie heeft verstrekt, heeft verweerder niet hoeven volgen. Eiser heeft namelijk niet met (medische) documenten onderbouwd dat de echtgenote in de war is en zij (daarom) onjuiste verklaringen heeft afgelegd. Daarnaast heeft verweerder erop kunnen wijzen dat de echtgenote hetzelfde asielmotief heeft als eiser en samen met eiser is gevlucht. Daarom valt niet in te zien dat zij de asielprocedure van eiser zou willen dwarsbomen. Dat het afwijzende besluit van de echtgenote is ingetrokken, betekent niet dat geen sprake meer is van tegenstrijdige verklaringen. Ter zitting heeft verweerder uitgelegd dat deze intrekking niets te maken had met het gezamenlijke asielmotief van eiser en zijn echtgenote. Verder heeft verweerder kunnen meewegen dat eiser een vertrekverklaring bij de IOM heeft ondertekend om vrijwillig terug te keren naar Jordanië en dat voor beide kinderen bij de ambassade van Jordanië een reisdocument is aangevraagd. Deze omstandigheden rijmen niet met de gestelde vrees van eiser bij terugkeer. Dat eiser de verklaring heeft ondertekend om ruzie met zijn vrouw te voorkomen, heeft verweerder gelet daarop ook niet hoeven volgen.
Artikel 8 van het EVRM
9. Op grond van artikel 3.6a, aanhef en onder a, van het Vb [7] kan bij afwijzing van de eerste aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd worden verleend aan de vreemdeling wiens uitzetting in strijd zou zijn met artikel 8 van het EVRM. De rechtbank heeft in de intrekking van het afwijzende asielbesluit van de echtgenote geen aanleiding gezien om tot aanhouding van het beroep van eiser over te gaan. Verweerder heeft er in dat verband terecht op gewezen dat de uitkomst van de nieuwe besluitvorming in de asielprocedure van de echtgenote en daarmee ook de kinderen, een onzekere toekomstige gebeurtenis betreft. Daarnaast heeft eiser nog de mogelijkheid om een reguliere aanvraag in te dienen op grond van artikel 8 van het EVRM indien de kinderen van eiser in het bezit worden gesteld van een verblijfsvergunning. Bij deze stand van zaken heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om eiser ambtshalve een reguliere vergunning te verlenen.
De slotsom
10. Verweerder heeft terecht geoordeeld dat geen sprake is van vluchtelingschap dan wel een reëel risico op ernstige schade bij terugkeer naar Jordanië. Eiser komt niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Evenmin heeft verweerder hem ambtshalve een reguliere verblijfsvergunning hoeven geven.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr.S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Internationale Organisatie voor Migratie.
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5.WI 2019/17 Horen en beslissen in zaken waarin LHBTI-gerichtheid als asielmotief is aangevoerd.
6.Het nader gehoor van 7 oktober 2020 en het aanvullend gehoor van 12 maart 2021.
7.Vreemdelingenbesluit 2000.