Op 29 april 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, met V-nummer [V-nummer], en een onbekende verweerder. Eiser had op 26 november 2021 beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder. De rechtbank heeft echter besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat eiser het griffierecht niet tijdig had betaald. Volgens artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het verplicht om griffierecht te betalen bij het indienen van een beroep. In dit geval bedroeg het griffierecht € 181,-. De rechtbank heeft eiser op 7 januari 2021 een aangetekende brief gestuurd met de mededeling dat het griffierecht binnen vier weken betaald moest worden. Aangezien het griffierecht niet op tijd was ontvangen en eiser geen geldige reden had opgegeven voor de vertraging, kon de rechtbank het beroep niet inhoudelijk behandelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is op basis van artikel 8:54 Awb. Er is geen sprake van een vergoeding van proceskosten, maar het te laat betaalde griffierecht zal aan eiser worden terugbetaald. De uitspraak is openbaar uitgesproken door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van O. Asafiati, griffier.