ECLI:NL:RBDHA:2022:12517

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 november 2022
Publicatiedatum
24 november 2022
Zaaknummer
NL22.8651
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E. Bethlehem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag en rechterlijke dwangsom

In deze zaak heeft eiser op 16 mei 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, die op 30 augustus 2021 was ingediend. De rechtbank, zittende in Middelburg, heeft geoordeeld dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid geen verweerschrift heeft ingediend en dat de rechtbank op basis van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak doet zonder zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke beslistermijn van zes maanden, zoals bepaald in artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, is overschreden. Hierdoor is het beroep kennelijk gegrond verklaard en is het niet tijdig nemen van een besluit vernietigd.

Eiser heeft de rechtbank verzocht om de staatssecretaris op te dragen binnen twee weken na verzending van de uitspraak alsnog een besluit bekend te maken en om een rechterlijke dwangsom te verbinden aan het niet naleven van deze uitspraak. De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris een termijn van acht weken moet krijgen om een besluit te nemen, waarbij de zorgvuldigheid van de besluitvorming zwaar weegt. De rechtbank heeft ook bepaald dat de staatssecretaris een dwangsom verbeurt van € 100,- per dag, met een maximum van € 7.500,-, voor elke dag dat hij in gebreke blijft deze uitspraak na te leven.

Daarnaast heeft de rechtbank de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 379,50, op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De uitspraak is gedaan door mr. E. Bethlehem, rechter, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.8651

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. J.M. Walls),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft op 16 mei 2022 beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn
asielaanvraag.
Verweerder heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om een verweerschrift in te dienen.
De rechtbank doet uitspraak zonder zitting op grond van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Overwegingen

1. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing
van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit
met een besluit gelijkgesteld. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat het
beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een
besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling
door het bestuursorgaan is ontvangen.
2. Eiser heeft op 30 augustus 2021 een asielaanvraag ingediend. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 bedraagt de beslistermijn zes maanden. De
rechtbank stelt vast dat verweerder geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheden in het
vierde en het vijfde lid om deze termijn te verlengen. Dit betekent dat verweerder uiterlijk
op 28 februari 2022 een beslissing had moeten nemen. De rechtbank stelt vast dat de wettelijke beslistermijn is verstreken zonder dat een beslissing op de aanvraag is genomen. Eiser heeft verweerder op 1 mei 2022 rechtsgeldig in gebreke gesteld, zoals bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb. Hierna zijn twee weken verstreken voordat eiser beroep heeft ingesteld.
3. Het beroep is daarom kennelijk gegrond. Het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit zal dan ook worden vernietigd.
4. Eiser heeft de rechtbank verzocht om verweerder op te dragen binnen twee weken na verzending van de uitspraak alsnog een besluit bekend te maken en om aan het niet naleven van de uitspraak een rechterlijke dwangsom te verbinden. Tevens vraagt eiser om verweerder te veroordelen in de proceskosten.
5. Ingevolge artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, kan de bestuursrechter het
bestuursorgaan opdragen een nieuw besluit te nemen of een andere handeling te verrichten met inachtneming van zijn aanwijzingen. Daarbij kan hij het bestuursorgaan een termijn stellen voor het nemen van het nieuwe besluit of het verrichten van de andere handeling.
6. Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 8 juli 2020 [1] , houdt de rechter er in asielzaken rekening mee dat verweerder aanvragen binnen een redelijke termijn moet hebben behandeld. Bij de bepaling van de nadere termijn is van belang dat de zorgvuldigheid van de besluitvorming zwaar weegt. De rechter stelt dus geen nadere termijn waarvan op voorhand vaststaat dat het bestuursorgaan niet zorgvuldig te werk kan gaan. Volgens de Afdeling is een termijn van acht weken voor het houden van een eerste gehoor en een termijn van acht weken hierna voor het bekend maken van een besluit op de aanvraag (het 8+8-weken model) passend.
7. De rechtbank stelt vast dat van eiser op 8 september 2021 een aanmeldgehoor is afgenomen. Niet is gebleken dat eiser nader zal moeten worden gehoord. De rechtbank zal daarom bepalen dat verweerder thans binnen acht weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden een besluit aan eiser bekendmaakt.
8. Uit de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022 [2] , rechtsoverwegingen 7.2, 7.7, 7.8, 7.12, 7.13 en 7.14 leidt de rechtbank af dat het onthouden van de mogelijkheid van een rechterlijke dwangsom te zeer afbreuk doet aan de effectiviteit van het rechtsmiddel van beroep in asielzaken. In navolging van genoemde Afdelingsuitspraak moet worden aangenomen dat dit in strijd komt met het Unierechtelijk doeltreffendheidsbeginsel en het recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel zoals vervat in artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Artikel 1 van de gewijzigde Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND moet dan ook onverbindend worden geacht voor zover daarin aan de vreemdelingenrechter de mogelijkheid wordt onthouden om aan zijn uitspraak een dwangsom te verbinden.
9. De rechtbank zal gelet hierop bepalen dat verweerder een dwangsom verbeurt voor elke dag dat hij in gebreke blijft deze uitspraak na te leven ter hoogte van € 100,- per dag
met een maximum van € 7.500,-.
10. Omdat het beroep gegrond wordt verklaard ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 379,50 bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
- bepaalt dat verweerder binnen acht weken na de dag waarop de uitspraak wordt
verzonden een besluit aan eiser bekendmaakt;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- (honderd euro) verbeurt voor
elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 7.500,- (vijfenzeventighonderd euro);
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 379,50
(driehonderdnegenenzeventig euro en vijftig cent).
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr.
M.Ch. Grazell, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde
publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:

RechtsmiddelTegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.