In deze zaak heeft eiser op 16 mei 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, die op 30 augustus 2021 was ingediend. De rechtbank, zittende in Middelburg, heeft geoordeeld dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid geen verweerschrift heeft ingediend en dat de rechtbank op basis van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak doet zonder zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke beslistermijn van zes maanden, zoals bepaald in artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, is overschreden. Hierdoor is het beroep kennelijk gegrond verklaard en is het niet tijdig nemen van een besluit vernietigd.
Eiser heeft de rechtbank verzocht om de staatssecretaris op te dragen binnen twee weken na verzending van de uitspraak alsnog een besluit bekend te maken en om een rechterlijke dwangsom te verbinden aan het niet naleven van deze uitspraak. De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris een termijn van acht weken moet krijgen om een besluit te nemen, waarbij de zorgvuldigheid van de besluitvorming zwaar weegt. De rechtbank heeft ook bepaald dat de staatssecretaris een dwangsom verbeurt van € 100,- per dag, met een maximum van € 7.500,-, voor elke dag dat hij in gebreke blijft deze uitspraak na te leven.
Daarnaast heeft de rechtbank de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 379,50, op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De uitspraak is gedaan door mr. E. Bethlehem, rechter, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.