ECLI:NL:RBDHA:2022:12518

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 november 2022
Publicatiedatum
24 november 2022
Zaaknummer
NL22.22904
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring na intrekking asielaanvraag en toepassing Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 november 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet. Eiser, een Algerijnse nationaliteit hebbende, had zijn asielaanvraag op 9 november 2022 ingetrokken. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring niet langer op artikel 59a kon worden gebaseerd, omdat de Dublinverordening niet meer van toepassing was na de intrekking van de asielaanvraag. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en beval de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 18 november 2022. Tevens werd de Staat der Nederlanden veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 1.000,- aan eiser voor de onrechtmatige vrijheidsontneming gedurende 10 dagen. Daarnaast werden de proceskosten van eiser vastgesteld op € 1.518,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.22904

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. P.H. Hillen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. R.P.G. van Bel).

Procesverloop

Bij besluit van 3 november 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 16 november 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen J. Bourik. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Algerijnse nationaliteit te hebben.
2. Eiser voert aan dat de maatregel van bewaring niet langer voortgezet had mogen worden nadat hij zijn asielaanvraag heeft ingetrokken. Eiser verwijst daarbij naar het arrest [naam 2]. [2] Eiser stelt verder dat van verweerder verwacht had mogen worden dat eerder dan zes dagen na het opleggen van de maatregel met verwijderingsactiviteiten was gestart, omdat het land waar eiser wordt geclaimd België is.
3. Artikel 59a van de Vw is van toepassing op het moment dat er concrete aanknopingspunten zijn dat een vreemdeling op grond van de Dublinverordening [3] aan een andere lidstaat van de Europese Unie kan worden overgedragen. Toen de maatregel van bewaring werd opgelegd was sprake van dergelijke aanknopingspunten. Er was immers een Eurodac treffer in België. Verweerder heeft de maatregel van bewaring ten tijde van de oplegging daarvan kunnen baseren op artikel 59a van de Vw.
4. In het arrest [naam 2], waar eiser zich op beroept, is neergelegd in welke gevallen de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek niet langer verplicht is om een asielzoeker die in een andere dan de verantwoordelijke lidstaat een asielverzoek heeft ingediend over te nemen of terug te nemen. Uit het voornoemde arrest volgt dat indien een vreemdeling zijn asielaanvraag intrekt vóór de acceptatie van de Dublinclaim door de desbetreffende autoriteiten, hij niet meer als Dublinclaimant kan worden aangemerkt. Daarbij maakt het, anders dan verweerder ter zitting heeft gesteld, niet uit of sprake is van een terugname of een overname van de vreemdeling. [4]
5. Niet in geschil is dat eiser op 9 november 2022 het formulier M35 “Verklaring tot intrekking van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning” heeft ondertekend, waarmee hij zijn asielaanvraag in Nederland heeft ingetrokken. Dat betekent dat eiser vanaf 9 november 2022, en daarmee vóór een claimakkoord met de Belgische autoriteiten tot stand is gekomen, in de situatie verkeerde waarbij hij noch in België, noch in Nederland een asielaanvraag had ingediend. De rechtbank is van oordeel dat, mede gelet op het arrest [naam 2], de Dublinverordening vanaf die datum niet langer van toepassing was en er aldus ook geen aanknopingspunten waren voor een overdracht op grond van de Dublinverordening. Het eventueel tot stand komen van een claimakkoord met België doet daar niet aan af. Dat betekent ook dat de bewaring van eiser met ingang van 9 november 2022 niet langer op artikel 59a van de Vw kon worden gebaseerd. Nu verweerder de bewaring desalniettemin op de genoemde grondslag heeft laten voortduren, is de bewaring met ingang van 9 november 2022 onrechtmatig.
6. De rechtbank zal gelet op het vorenstaande het beroep gegrond verklaren. Wat eiser voor het overige aanvoert, behoeft dan ook geen verdere bespreking meer. De maatregel van bewaring is vanaf het moment van de intrekking van de asielaanvraag, op 9 november 2022, onrechtmatig. De rechtbank beveelt daarom de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 18 november 2022.
7. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 10 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 10 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 1.000,-.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 18 november 2022;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.000,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 3 mei 2012 in de zaak C-620/10.
3.Verordening (EU) nr. 604/2013.
4.Zie hiervoor rechtsoverweging 45 van het arrest [naam 2].