ECLI:NL:RBDHA:2022:1252

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 februari 2022
Publicatiedatum
18 februari 2022
Zaaknummer
AWB 20/2390 en 20/3745
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing mvv nareis aanvraag en beroep tegen niet tijdig beslissen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 februari 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis. Eiser, een minderjarige uit Eritrea, had een aanvraag ingediend om bij zijn biologische vader in Nederland te verblijven. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag afgewezen, stellende dat er sprake was van een polygame situatie en dat de identiteit van eiser en zijn moeder niet voldoende was aangetoond. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat verweerder de aanvraag op goede gronden heeft afgewezen, omdat eiser niet in staat was om zijn identiteit en de familierechtelijke relatie met zijn ouders aan te tonen. De rechtbank benadrukte dat de overgelegde documenten, waaronder een onvertaalde kopie van een doopakte, niet voldoende bewijs boden. Eiser had ook geen toestemmingsverklaring van zijn moeder overgelegd, wat de zaak verder compliceerde.

Daarnaast heeft de rechtbank het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk verklaard, omdat verweerder inmiddels op het bezwaar had beslist. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser en heeft bepaald dat het door eiser betaalde griffierecht vergoed moet worden. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun mogelijkheden om in beroep te gaan bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 20/2390 en 20/3745

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 februari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit Eritrea, eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. W.N. van der Voet),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.S. Hogendoorn-Mathijssen)

Procesverloop

Bij besluit van 5 november 2018 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor een mvv [1] in het kader van nareis asiel afgewezen.
Op 23 februari 2020 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op het ingediende bezwaar. Vervolgens heeft eiser op 6 april 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen (AWB 20/2390).
Bij besluit van 15 april 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld (AWB 20/3745).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 11 januari 2022 op zitting behandeld. Referent is verschenen, bijgestaan door de gemachtigde van eiser. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Ali.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser stelt in 2013 te zijn geboren en de Eritrese nationaliteit te hebben. Eiser heeft een aanvraag ingediend voor een mvv nareis om bij zijn gestelde biologische vader (referent) te verblijven. Referent heeft een asielvergunning en verblijft in Nederland. Hij heeft eerder al een mvv nareis aangevraagd voor zijn echtgenote en de kinderen uit dat gezin. Eiser komt voort uit een andere relatie van referent.
2. Verweerder heeft de aanvraag bij het primaire besluit afgewezen en de afwijzing bij het bestreden besluit gehandhaafd. Volgens verweerder is er sprake van een polygame situatie, omdat referent naast zijn huwelijk met een andere vrouw ook een duurzame relatie had met de gestelde moeder van eiser. Aangezien referent al een mvv nareis heeft aangevraagd voor zijn echtgenote en de kinderen uit dat gezin, heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen. [2] Subsidiair is de aanvraag afgewezen omdat de identiteit van eiser, de identiteit van de gestelde moeder en de familierechtelijke relatie met zijn ouders niet is aangetoond.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert aan dat verweerder ten onrechte heeft aangenomen dat er sprake is van een polygame situatie. Referent en eisers moeder zijn namelijk nooit getrouwd, ze hebben nooit samengewoond en van een affectieve relatie is ook geen sprake. Verweerder heeft het begrip polygamie ten onrechte uitgebreid en zijn conclusie enkel gebaseerd op verklaringen uit de eerdere asielprocedure van referent. Gelet daarop, in combinatie met het feit dat referent niet is gehoord tijdens deze procedure,
is het bestreden besluit onzorgvuldig en in strijd met het motiveringsbeginsel genomen. [3] Daarnaast meent eiser dat verweerder hem ten onrechte heeft tegengeworpen dat de identiteitskaart van zijn moeder niet is vertaald. Ook stelt eiser dat verweerder nader onderzoek had moeten aanbieden en dat verweerder ten onrechte geen belangenafweging heeft gemaakt. [4]
Wat is het oordeel van rechtbank?
Beroep tegen het bestreden besluit(zaaknummer AWB 20/3745)
4.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de aanvraag op goede gronden kunnen afwijzen omdat eiser zijn identiteit, de identiteit van zijn moeder en de familierechtelijke relatie met zijn ouders niet heeft aangetoond of aannemelijk gemaakt. Verweerder heeft bewijsnood aangenomen ten aanzien van eisers officiële identiteitsdocumenten, omdat eiser minderjarig is. Ter ondersteuning van zijn identiteit en ook ter ondersteuning van de familierechtelijke relatie heeft eiser alleen een onvertaalde kopie van zijn doopakte overhandigd. Verweerder heeft dit stuk onvoldoende mogen achten om van substantieel indicatief bewijs te spreken, nu het document niet is voorzien van een vertaling, de authenticiteit ervan niet kan worden vastgesteld en het geen foto bevat. De enkele verklaring van eiser dat hij uit een klein dorp kwam en geen geboorteakte nodig had, is geen afdoende verklaring om bewijsnood aan te nemen.
4.2.
Ten aanzien van de identiteit van zijn gestelde moeder, heeft eiser een onvertaalde kopie van het identiteitsdocument overgelegd. Eén dag voor de zitting heeft eiser een vertaalde kopie van het document overgelegd. De rechtbank overweegt dat zij het bestreden besluit
ex tuncdient te toetsen. Dit betekent dat de rechtbank alleen rekening houdt met de feiten en omstandigheden die zich voordeden ten tijde van het nemen van het bestreden besluit. Niet in geschil is tussen partijen dat er geen vertaalde kopie van het identiteitsbewijs was overhandigd ten tijde van het bestreden besluit. Bovendien is de rechtbank van oordeel dat eiser voldoende tijd heeft gehad om het document te overhandigen. Zowel in de brief van 3 april, als die van 16 april 2018 heeft verweerder er op gewezen dat alle documenten moeten worden voorzien van een vertaling. Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat de vertaalde kopie van het identiteitsbewijs niet bij de beoordeling van het beroep kan worden betrokken. Verweerder heeft in het bestreden besluit aan eiser mogen tegenwerpen dat met een onvertaalde kopie van het identiteitsdocument de identiteit van de gestelde moeder en de familierechtelijke relatie niet kan worden vastgesteld.
4.3.
Tot slot overweegt de rechtbank dat tot op heden, in tegenstelling tot wat eiser betoogt, geen toestemmingsverklaring van de gestelde moeder is overgelegd. Nu eiser geen bewijsnood ten aanzien van de identiteit van de gestelde moeder en de familierechtelijke relatie aannemelijk heeft gemaakt en evenmin substantieel indicatief bewijs hiervan heeft overgelegd, heeft verweerder geen nader (identificerend) onderzoek hoeven aanbieden.
Aan een afweging van de belangen van eiser kan niet worden toegekomen, omdat er onvoldoende duidelijkheid bestaat over zijn identiteit, zijn gestelde moeder en hun onderlinge familierechtelijke relatie. Daarnaast is niet gebleken dat eiser door het vertrek van referent in schrijnende omstandigheden alleen is achtergebleven in het land van herkomst, nu eiser bij zijn gestelde moeder verblijft. Gelet op het voorgaande, oordeelt de rechtbank dat verweerder in redelijkheid de mvv-aanvraag heeft mogen afwijzen. De primaire afwijzingsgrond behoeft dan ook geen bespreking meer.
Wat is de conclusie?
5. De rechtbank verklaart het beroep, gericht tegen het bestreden besluit (AWB 20/3745), ongegrond.
Beroep tegen het niet tijdig beslissen (zaaknummer AWB 20/2390)
6.1.
Niet in geschil is dat verweerder te laat heeft beslist op het bezwaar van eiser. Maar nu verweerder met het bestreden besluit alsnog heeft beslist op bezwaar, is het belang van eiser bij de beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig beslissen komen te vervallen. Het beroep voor zover gericht tegen het niet tijdig beslissen is om die reden niet-ontvankelijk.
6.2.
Nu uit het voorgaande (zie rechtsoverwegingen AWB 20/3745) volgt dat verweerder het bezwaarschrift van eiser terecht kennelijk ongegrond heeft verklaard is verweerder geen dwangsom verschuldigd. [5]
Wat is de conclusie?
7. De rechtbank verklaart het beroep, gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit (AWB 20/2390), niet-ontvankelijk.
8. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiser voor het instellen van het beroep wegens het niet tijdig beslissen heeft moeten maken. De rechtbank stelt de proceskosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 379,50 (1 punt voor het indienen van een beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 0.5). Daarnaast bepaalt de rechtbank dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 178,- zal vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep, gericht tegen het niet-tijdig nemen van een besluit, niet-ontvankelijk (AWB 20/2390);
  • verklaart het beroep, gericht tegen het bestreden besluit, ongegrond (AWB 20/3745);
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 379,50;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van mr. R.W. Craanen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Machtiging tot voorlopig verblijf.
2.Zie artikel 3.16 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) en paragraaf C2/ 4.1.1. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
3.Zie artikel 3:2 en 3:46 van de Algemene wet Bestuursrecht (Awb)
4.Zie artikel 3:2 en 3:46 van de Awb.
5.Zie artikel 4:17, zesde lid, aanhef en onder c, van de Awb.