ECLI:NL:RBDHA:2022:12524

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 juni 2022
Publicatiedatum
24 november 2022
Zaaknummer
21/4365 en 21/4364
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het verblijfsrecht van een Colombiaanse en Spaanse gemeenschapsonderdaan in Nederland

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, wordt het beroep van eiseres, een Colombiaanse en Spaanse gemeenschapsonderdaan, tegen de vaststelling van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beoordeeld. De staatssecretaris had vastgesteld dat eiseres geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft, omdat zij niet aan de voorwaarden voor een economisch actieve of niet-actieve gemeenschapsonderdaan zou voldoen. Eiseres had in het verleden een verblijfsvergunning gekregen op basis van haar huwelijk met een Nederlander, maar de rechtbank oordeelt dat dit niet automatisch leidt tot een verblijfsrecht zonder verdere voorwaarden.

De rechtbank stelt vast dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij over voldoende middelen van bestaan beschikt, wat essentieel is voor de status van economisch niet-actieve gemeenschapsonderdaan. Eiseres ontving van 20 december 2019 tot 1 april 2021 een uitkering op grond van de Participatiewet, wat door de staatssecretaris als onvoldoende werd beschouwd. De rechtbank concludeert dat het belang van de Nederlandse Staat om eiseres te verwijderen zwaarder weegt dan haar belang om in Nederland te blijven.

Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van de staatssecretaris, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen aanleiding was om de uitzetting te verbieden. De rechtbank adviseert eiseres om professionele rechtsbijstand te zoeken om haar verblijfsrechtelijke mogelijkheden te verkennen. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 13 juni 2022.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 21/4365 (beroep)
AWB 21/4364 (voorlopige voorziening)
[v nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 13 juni 2022 in de zaak tussen
[eiseres],
geboren op [geboortedatum] 1965, van Colombiaanse en Spaanse nationaliteit, eiseres en verzoekster, hierna te noemen: eiseres
( [gemachtigde eiseres] ),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. van Nijnatten).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de vaststelling van verweerder dat zij geen rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan heeft in Nederland.
1.2.
In het besluit van 3 maart 2021 heeft verweerder vastgesteld dat eiseres geen rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan heeft, omdat zij niet aan de voorwaarden zou voldoen. Volgens verweerder heeft eiseres niet aangetoond dat zij een economisch actieve gemeenschapsonderdaan is. Dat wil zeggen dat verweerder meent dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij in Nederland arbeid verricht als werknemer of als zelfstandige, of dat zij als werkzoekende kan worden aangemerkt. Daarnaast heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij als een economische niet-actieve gemeenschapsonderdaan kan worden aangemerkt. Volgens verweerder is niet gebleken dat eiseres zelfstandig over voldoende middelen beschikt om van te kunnen leven. Eiseres heeft namelijk van 20 december 2019 tot 1 april 2021 een uitkering op grond van de Pw [1] ontvangen. Verweerder heeft vervolgens een belangenafweging gemaakt waarin is geoordeeld dat het belang van de Nederlandse Staat om eiseres te verwijderen uit Nederland zwaarder weegt dan eiseres’ belang om Nederland niet te hoeven verlaten. Tot slot stelt verweerder zich op het standpunt dat eiseres ook niet heeft aangetoond dat zij een afgeleid verblijfsrecht heeft op grond van artikel 21 van het VWEU. [2]
1.3.
Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt bij verweerder. Verweerder heeft dit bezwaar in zijn besluit van 20 juni 2021 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard en het eerdere besluit gehandhaafd.
1.4.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Op 19 juli 2021 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres ontvangen. Bij brief van dezelfde datum is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting van eiseres te verbieden totdat op het beroep is beslist.
1.5.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 2 mei 2022. Eiseres en haar gemachtigde zijn niet verschenen. De gemachtigde van verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen. De rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: rechtbank) heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Ten aanzien van het beroep
2. De rechtbank beoordeelt in deze zaak of verweerder heeft mogen vaststellen dat eiseres geen verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan in Nederland heeft. Dit doet de rechtbank aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de zogenoemde beroepsgronden.
3. De rechtbank is van oordeel dat verweerder heeft mogen vaststellen dat eiseres geen verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan heeft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De rechtbank is uitgegaan van de volgende feiten. Verweerder heeft aan eiseres bij besluit van 15 oktober 2004 een verblijfsvergunning verleend met als doel ‘verblijf bij [echtgenoot] , die de Nederlandse nationaliteit bezit. Eiseres stond van 27 juni 2008 tot 20 september 2019 geregistreerd als ‘niet-ingezetene’ in de BRP, [3] omdat zij in deze periode in Spanje verbleef. Op enig moment heeft eiseres de Spaanse nationaliteit verkregen. Sinds 20 september 2019 staat eiseres weer in Nederland ingeschreven in de BRP. Naar aanleiding van een melding van de SVB [4] dat eiseres vanaf 20 december 2019 een uitkering op grond van de Pw ontvangt, heeft verweerder een onderzoek ingesteld naar het verblijfsrecht van eiseres in Nederland. Op 1 juli 2020 heeft verweerder een voornemen uitgebracht, waarin eiseres in de gelegenheid is gesteld om haar verblijfsrecht met stukken aan te tonen. Daarnaast heeft verweerder bij brief van 15 december 2020 aan eiseres medegedeeld dat zij mogelijk een van haar echtgenoot afgeleid verblijfsrecht heeft op grond van artikel 21 van het VWEU en haar in de gelegenheid gesteld dit eventuele verblijfsrecht met stukken te onderbouwen. De uitkering op grond van de Pw is per 1 april 2021 beëindigd.
Heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij een verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan heeft?
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij een verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan in Nederland heeft. Het feit dat zij met een Nederlander getrouwd is, betekent niet dat zij daarmee zelf de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen of zonder verdere voorwaarden een verblijfsrecht heeft verkregen in Nederland. De stelling dat eiseres en haar echtgenoot altijd in Nederland belasting hebben betaald en een Nederlandse zorgverzekering hebben gehad, is evenmin voldoende om te concluderen dat eiseres een verblijfsrecht in Nederland heeft. Om als economisch niet-actieve gemeenschapsonderdaan aangemerkt te worden moet eiseres namelijk aannemelijk maken dat zij over voldoende middelen van bestaan beschikt om in haar levensonderhoud te kunnen voorzien. Dat eiseres wil proberen te werken maakt dit oordeel niet anders.
5.2.
De rechtbank overweegt dat het haar op basis van wat eiseres in beroep heeft aangevoerd verder niet duidelijk is geworden om welke [andere] redenen eiseres het niet eens is met het bestreden besluit. De rechtbank had graag op de zitting willen onderzoeken welke concrete bezwaren eiseres tegen het bestreden besluit heeft. Nu eiseres en haar gemachtigde niet op de zitting zijn verschenen, is de rechtbank niet gebleken van enige onrechtmatigheid in het bestreden besluit. De rechtbank verklaart het beroep daarom ongegrond. Dit betekent dat de rechtbank van oordeel is dat het bestreden besluit niet onrechtmatig is en verweerder zich daarom op het standpunt heeft mogen stellen dat eiseres geen verblijfsrecht heeft als gemeenschapsonderdaan.
6. Ten overvloede wil de rechtbank nog het volgende opmerken. Het is voor de beantwoording van de vraag of eiseres een verblijfsrecht in Nederland heeft, zoals bijvoorbeeld op grond van de zogenoemde EU-route, van groot belang dat zij haar eventuele verblijfsrecht met (objectieve) stukken onderbouwt. De rechtbank raadt eiseres daarom aan om een professionele rechtsbijstandverlener te benaderen om te bezien wat haar verblijfsrechtelijke mogelijkheden zijn. De rechtbank had dit advies graag op de zitting willen geven, maar eiseres en haar gemachtigde zijn niet verschenen.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
7. De gevraagde voorziening strekt ertoe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In dit geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank vandaag op het beroep heeft beslist.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
8. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 21/4365,
- verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 21/4364,
- wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Moussaoui, rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. F.W. Victoor, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 juni 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb [5] (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 [6] een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Participatiewet.
2.Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
3.Basisregistratie personen.
4.Sociale Verzekeringsbank.
5.Algemene wet bestuursrecht.
6.Vreemdelingenwet 2000.