ECLI:NL:RBDHA:2022:12563

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 oktober 2022
Publicatiedatum
24 november 2022
Zaaknummer
C/09/620360 / FA RK 21-7460
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot vernietiging erkenning en DNA-onderzoek in familierechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 oktober 2022 uitspraak gedaan in een familierechtelijke procedure waarbij de man niet ontvankelijk werd verklaard in zijn verzoek tot vernietiging van de erkenning van de minderjarige [voornaam minderjarige01] en het gelasten van een DNA-onderzoek. De man had verzocht om benoeming van een bijzondere curator en om DNA-onderzoek om te bepalen of hij de biologische vader van de minderjarige was. De rechtbank oordeelde dat de man niet tot de limitatief genoemde personen in artikel 1:205 van het Burgerlijk Wetboek behoort en dat er geen wettelijke grondslag was voor het gelasten van het DNA-onderzoek. De bijzondere curator, die was benoemd om de belangen van de minderjarige te behartigen, had aangegeven dat de minderjarige recht heeft op duidelijkheid over haar afstamming, maar de rechtbank vond dat de onderbouwing van het verzoek van de bijzondere curator onvoldoende was. De rechtbank heeft de werkzaamheden van de bijzondere curator voor deze procedure beëindigd en het verzoek van de man en de bijzondere curator afgewezen. De beschikking is gegeven door mr. C.W. de Wit, rechter en kinderrechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 21-7460
Zaaknummer: C/09/620360
Datum beschikking: 13 oktober 2022

Beschikking op het op 5 november 2021 ingekomen verzoekschrift van:

[naam01] ,

de man,
wonende te [woonplaats01] ,
advocaat: mr. A.C. van ‘t Hek te Dordrecht.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:

[naam02] ,

de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. I.G.M. van Gorkum te ’s-Gravenhage,

[naam03] ,

hierna: de erkenner dan wel [naam03] ,
wonende te [woonplaats02] ,
advocaat: -,

[minderjarige01] , geboren op [geboortedatum01] 2020 te [geboorteplaats01] ,

de minderjarige,
in rechte vertegenwoordigd door mr. H. Polat,
advocaat te ’s-Gravenhage,
in de hoedanigheid van bijzondere curator.
Als informanten worden aangemerkt:

William Schrikker Stichting,

de voogdes,
gevestigd te Amsterdam,

[naam04] ,

de pleegmoeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: -.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift, met bijlagen;
- de brief van de man van 2 december 2021, met bijlagen;
- het verslag van de bijzondere curator;
- het aanvullende verslag van de bijzondere curator;
- de brief van de man van 21 april 2022;
- het verweerschrift.
Op 1 september 2022 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de man, bijgestaan door mr. A.F.M den Hollander als waarnemer van zijn advocaat, mr. M.M.C. van der Sanden, kantoorgenote van de advocaat van de moeder, de erkenner, de bijzondere curator en de pleegmoeder. Namens de voogdes was [naam05] aanwezig. Tevens was mevrouw [naam06] namens Jeugdformaat aanwezig ter ondersteuning van de pleegmoeder.

Verzoek

Het verzoekschrift strekt ertoe dat de rechtbank zal gelasten dat:
1. een bijzondere curator wordt benoemd om de belangen van [voornaam minderjarige01] te behartigen en dat bij een positief DNA resultaat (een “hit” tussen de man en [voornaam minderjarige01] ) de bijzondere curator rapporteert of het in het belang van [voornaam minderjarige01] is dat het verzoek tot ontkenning vaderschap wordt toegewezen;
2. een DNA onderzoek wordt gelast, waarbij onderzocht moet worden of de huidige juridische vader de biologische vader van [voornaam minderjarige01] is of dat dit de man is;
een en ander uitvoerbaar bij voorraad.

Feiten

-Uit de moeder is [voornaam minderjarige01] geboren.
- De erkenner heeft op [datum01] 2020 [voornaam minderjarige01] met toestemming van de moeder erkend. Op de erkenning is het recht van Suriname toegepast.
- De moeder heeft van rechtswege het eenhoofdig gezag over [voornaam minderjarige01] .
- De man, de moeder en [voornaam minderjarige01] hebben de Nederlandse nationaliteit. De erkenner heeft de Surinaamse nationaliteit.
- Bij beschikking van deze rechtbank van 23 december 2021 is mr. [bijzondere curator01] voornoemd benoemd tot bijzondere curator teneinde de minderjarige ingevolge artikel 1:212 van het Burgerlijk Wetboek (BW) te vertegenwoordigen.

Beoordeling

Verzoek man onder 1. en 2.
De rechtbank stelt vast dat een bijzondere curator is benoemd.
De man verzoekt verder dat bij een positief DNA resultaat – te lezen als een “hit” tussen de man en [voornaam minderjarige01] – de bijzondere curator rapporteert of het in het belang van [voornaam minderjarige01] is dat het verzoek tot ontkenning vaderschap wordt toegewezen. Ter zitting is dit verzoek besproken. De man heeft aangegeven dat de insteek van het verzoek is – zoals door de bijzondere curator en de moeder is begrepen – dat de bijzondere curator rapporteert of het in het belang van [voornaam minderjarige01] is dat de erkenning door [naam03] wordt vernietigd. De rechtbank stelt vast dat de bijzondere curator het verzoek in die zin ook heeft opgevat.
Voor zover de man zelf vernietiging tot erkenning heeft willen verzoeken, oordeelt de rechtbank dat de man in dit verzoek niet kan worden ontvangen. Immers, de man behoort niet tot de limitatief genoemde personen in artikel 1:205 van het BW. De man heeft in dit kader eveneens verzocht een DNA onderzoek te gelasten, waarbij onderzocht moet worden of de huidige juridische vader de biologische vader van [voornaam minderjarige01] is of dat dit de man is. Zoals hiervoor overwogen kan de man niet worden ontvangen in een verzoek tot vernietiging van de erkenning. Voor het gelasten van een DNA-onderzoek ontbreekt wettelijke grondslag. Ook in dit verzoek kan de man niet worden ontvangen.
Verzoek bijzondere curator
[voornaam minderjarige01] is een meisje van 2,5 jaar. Zij woont sinds zij zes weken oud is bij de pleegmoeder. De voogdes heeft aangegeven dat het perspectief van [voornaam minderjarige01] bij de pleegmoeder ligt. [voornaam minderjarige01] heeft contact met haar moeder en ziet de erkenner met regelmaat.
De erkenner heeft bij de bijzondere curator aangegeven dat hij ten tijde van de erkenning er vanuit ging dat [voornaam minderjarige01] zijn dochter was, maar dat hij later door onder meer uitlatingen van de moeder is gaan twijfelen. Ter zitting heeft de erkenner verklaard dat hij er vanuit gaat dat – hoewel hij wel twijfels heeft gehad – hij de verwekker is van [voornaam minderjarige01] . Hij is vanaf de geboorte van [voornaam minderjarige01] “terug gaan rekenen” en voor hem staat vast dat hij ten tijde van de verwekking van [voornaam minderjarige01] met de moeder samen was.
De moeder heeft aangegeven dat zij er van overtuigd is dat de juridische vader de biologische vader van [voornaam minderjarige01] is. Zij stond dan ook achter de erkenning van [voornaam minderjarige01] door [naam03] . Bij de bijzondere curator heeft zij nog verklaard dat zij een vriendschappelijke relatie met de man heeft gehad, maar dat zij voor de bevalling van [voornaam minderjarige01] geen geslachtsgemeenschap met de man heeft gehad.
De man heeft onderhavige verzoeken ingediend, omdat hem “via via” ter ore is gekomen dat hij de biologische vader van [voornaam minderjarige01] zou zijn.
De bijzondere curator heeft in haar advies aangegeven dat zij van mening is dat [voornaam minderjarige01] het recht heeft om te weten van wie zij afstamt. De verhalen die rondom de verwekking van [voornaam minderjarige01] de ronde doen, zijn voor haar voldoende om te twijfelen over het verwekkerschap door de erkenner. Het ligt voor de hand om (eerst) DNA-onderzoek bij de erkenner af te nemen. Wanneer die duidelijkheid er is zou er samen met de hulpverlening gekeken moeten worden hoe een en ander verder ingevuld kan worden. Zo zou eerst met de moeder en betrokkenen in gesprek moeten worden gegaan om te bezien of een erkenning dor de man in het belang van [voornaam minderjarige01] is, aldus de bijzondere curator.
De rechtbank begrijpt het verzoek van de bijzondere curator aldus dat zij hiermee een voorwaardelijk verzoek doet tot vernietiging van de erkenning.
De rechtbank overweegt als volgt.
Het is evident dat de minderjarige het recht heeft om zekerheid te krijgen over haar afstamming. De biologische afstamming vormt immers een wezenlijk onderdeel van de identiteit van een mens. De bijzonder curator gaat ter onderbouwing van haar verzoek echter uitsluitend uit van deze premisse. Een nadere onderbouwing van haar verzoek ontbreekt. Dat er op basis van verhalen twijfel bestaat over het verwekkerschap door de erkenner, is niet voldoende. De moeder en de erkenner verklaren immers allebei dat zij er vanuit gaan dat de erkenner de biologische vader is van [voornaam minderjarige01] . De rechtbank is dan ook van oordeel dat onvoldoende feiten of omstandigheden zijn komen vast te staan op grond waarvan van de juistheid van de vermoedens van de bijzonder curator, inhoudende dat de erkenner niet de biologische vader van [voornaam minderjarige01] is, kan worden uitgegaan. (Overeenkomstig: ECLI:NL:GHAMS:2006:AZ5584). Het verzoek van de bijzondere curator zal worden afgewezen.
Uit de te nemen beslissing volgt dat vertegenwoordiging van [voornaam minderjarige01] door de bijzondere curator in deze procedure niet meer nodig is. De rechtbank beschouwt de werkzaamheden van de bijzondere curator voor deze procedure als beëindigd.

Beslissing

De rechtbank:
*
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn (voor zover de man dit heeft willen verzoeken) verzoek tot vernietiging van de erkenning en zijn verzoek tot het gelasten van een DNA-onderzoek;
*
beschouwt de werkzaamheden van de bijzondere curator voor deze procedure als beëindigd;
*
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.W. de Wit, rechter, tevens kinderrechter, bijgestaan door mr. M.T.E. Krijger-van Huut als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
13 oktober 2022.