In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 oktober 2022 uitspraak gedaan in een familierechtelijke procedure waarbij de man niet ontvankelijk werd verklaard in zijn verzoek tot vernietiging van de erkenning van de minderjarige [voornaam minderjarige01] en het gelasten van een DNA-onderzoek. De man had verzocht om benoeming van een bijzondere curator en om DNA-onderzoek om te bepalen of hij de biologische vader van de minderjarige was. De rechtbank oordeelde dat de man niet tot de limitatief genoemde personen in artikel 1:205 van het Burgerlijk Wetboek behoort en dat er geen wettelijke grondslag was voor het gelasten van het DNA-onderzoek. De bijzondere curator, die was benoemd om de belangen van de minderjarige te behartigen, had aangegeven dat de minderjarige recht heeft op duidelijkheid over haar afstamming, maar de rechtbank vond dat de onderbouwing van het verzoek van de bijzondere curator onvoldoende was. De rechtbank heeft de werkzaamheden van de bijzondere curator voor deze procedure beëindigd en het verzoek van de man en de bijzondere curator afgewezen. De beschikking is gegeven door mr. C.W. de Wit, rechter en kinderrechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.