Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[eiser] , V-nummer: [V-nummer] ,
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
Inleiding en procesverloop
Beslissing
Overwegingen
Hoorplicht
Rechtbank Den Haag
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers, van Syrische nationaliteit, tegen de afwijzing van hun aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [A] (referente)’. De aanvraag werd door verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, bij besluit van 7 maart 2021 afgewezen. Het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 11 februari 2022 kennelijk ongegrond verklaard. Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld, dat op 8 juni 2022 ter zitting is behandeld. De gemachtigde van eisers, referente en haar echtgenoot waren aanwezig, terwijl verweerder met bericht van verhindering niet verscheen. Na de behandeling heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank oordeelt dat verweerder ten onrechte heeft afgezien van het horen van eisers. Op basis van artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan van het horen worden afgezien als er geen redelijke twijfel bestaat over de uitkomst. De rechtbank concludeert dat er in dit geval wel degelijk twijfel bestaat over de afhankelijkheidsrelatie tussen eisers en referente, en dat een hoorzitting noodzakelijk is om de relevante vragen te stellen. De rechtbank wijst erop dat verweerder onvoldoende aandacht heeft besteed aan de verklaringen over de samenwoning en dat er meer informatie nodig is over de medische toestand van eisers.
De rechtbank draagt verweerder op om binnen zes weken na verzending van de uitspraak eisers en referente te horen en een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot vergoeding van het betaalde griffierecht en de proceskosten van eisers, die zijn vastgesteld op € 1.518,-. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Sari, griffier.