ECLI:NL:RBDHA:2022:12608

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 november 2022
Publicatiedatum
25 november 2022
Zaaknummer
626343
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot inzage in medisch dossier overleden moeder voor onderzoek naar wilsbekwaamheid tijdens opstellen testament toegewezen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 november 2022 uitspraak gedaan in een kort geding waarin [eiseres] vorderde om inzage in het medisch dossier van haar overleden moeder, de erflaatster, ten behoeve van een onderzoek naar haar wilsbekwaamheid ten tijde van het opstellen van een testament. De erflaatster overleed op [dag overlijden] 2020 en had op 28 juni 2016 een testament laten opstellen waarin [eiseres] werd uitgesloten van de nalatenschap. [Eiseres] stelde dat haar moeder ten tijde van het opstellen van het testament wilsonbekwaam was en had hiervoor medische informatie nodig om haar vordering in een bodemprocedure tegen haar halfbroer te onderbouwen.

De rechtbank oordeelde dat er voldoende aanwijzingen waren dat de erflaatster ten tijde van het opstellen van het testament niet in staat was om haar wil vrijelijk te bepalen. De rechtbank wees erop dat er een zwaarwegend belang was voor [eiseres] om inzage te krijgen in het medisch dossier, aangezien dit noodzakelijk was voor de behartiging van haar belangen in de bodemprocedure. De rechtbank oordeelde dat de vordering tot inzage in het medisch dossier van de erflaatster toewijsbaar was, met een beperking van de periode waarover inzage werd verleend, namelijk van 1 januari 2015 tot 31 december 2016.

De rechtbank legde een dwangsom op voor het geval de partijen niet aan de uitspraak zouden voldoen en veroordeelde WZH en de Huisarts in de kosten van het geding. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en is van belang voor de rechtspraktijk met betrekking tot de inzage in medische dossiers van overleden patiënten, vooral in het kader van testamentaire geschillen.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/626343/ KG ZA 22/231
Vonnis in kort geding van 24 november 2022
in de zaak van
[eiseres]te [plaats] ,
eiseres,
advocaat mr. J.W. Damstra te Apeldoorn,
tegen:
1. Stichting WoonZorgcentra Haaglanden
handelend onder de naam
[Handelsnaam 1], te [plaats] ,
2. Stichting WoonZorgcentra Haaglanden
handelend onder de naam
[Handelsnaam 2], te [plaats]
3. Stichting WoonZorgcentra Haaglanden
handelend onder de naam
[Handelsnaam 3], te [plaats] ,
advocaat: mr. S.W. Autar-Matawlie,
4. [de Huisarts]
handelend onder de naam
[Huisartsenpraktijk] ,te [plaats] ,
advocaat mr. T.A.M. van Oosterhout te Utrecht,
gedaagden.
Eiseres wordt hierna [eiseres] genoemd. Gedaagden sub 1, 2 en 3 zullen gezamenlijk worden aangeduid als WZH , gedaagde sub 4 zal de Huisarts worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de brief van mr. Damstra van 18 april 2022 met wijziging van eis en producties;
- de conclusie van antwoord van WZH , met producties;
- de conclusie van antwoord van de Huisartsenpraktijk;
- de aantekeningen van de griffier van de op 20 april 2022 gehouden mondelinge behandeling;
- de brief van mr. Damstra van 2 juni 2022, met producties;
- de brief van de Huisarts van 2 juni 2022;
- het e-mailbericht van mr. Damstra van 4 juli 2022;
- de brief van mr. Damstra van 10 augustus 2022, met producties;
- de brief van de mr. Van Oosterhout van 23 augustus 2022;
- het e-mailbericht van mr. Autar van 23 augustus 2022;
- de brief van mr. Damstra van 2 november 2022, met één productie;
- de brief van mr. Autar van 7 november 2022, met één productie;
- het e-mailbericht van mr. Damstra van 9 november 2022, met producties;
- de op 10 november 2022 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door
mr. Damstra pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
[eiseres] is de dochter mevrouw [de erflaatster] (hierna: erflaatster). Erflaatster is op [dag overlijden] 2020 overleden. Naast [eiseres] had erflaatster nog twee kinderen, te weten de zuster en de halfbroer van [eiseres] .
2.2.
Na overlijden van erflaatster is gebleken dat zij op 28 juni 2016 een testament heeft laten opstellen. In dit testament wordt [eiseres] uitgesloten van de nalatenschap en de erfenis aan de halfbroer van [eiseres] toebedeeld, behoudens een legaat ter grootte van de legitieme portie voor [eiseres] en haar zuster.
2.3.
[eiseres] is op 4 juni 2021 een bodemprocedure tegen haar halfbroer begonnen. In die procedure vordert zij, naast afgifte van stukken ter zake de nalatenschap, kort gezegd, nietigverklaring/vernietiging van het testament omdat erflaatster ten tijde van het opstellen van het testament wilsonbekwaam was. Bij conclusie van antwoord heeft de halfbroer van [eiseres] zich, onder verwijzing naar jurisprudentie, op het standpunt gesteld dat de bewijslast voor de stelling dat erflaatster niet meer in staat was haar wil in vrijheid te vormen op [eiseres] rust en dat daarvoor een voldoende onderbouwde medische verklaring in het geding gebracht dient te worden. Daarbij is opgemerkt dat het feit dat op 5 september 2016 een indicatie ter zake dementie is afgegeven, onvoldoende zegt over de geestesgesteldheid van erflaatster op 28 juni 2016, de dag dat haar testament is verleden.
2.4.
Erflaatster was ten tijde van het opmaken van het testament 68 jaar oud. Sinds 2014 woonde de halfbroer van [eiseres] in dezelfde woning als erflaatster, omdat haar gezondheid te wensen overliet. De halfbroer van [eiseres] heeft erflaatster ook begeleid bij drie bezoeken die zij in verband met het laten opstellen van het testament aan de notaris heeft gebracht. Deze bezoeken vonden plaats in maart 2016 en op 27 mei 2016 en op 28 juni 2016.
2.5.
Op 25 april 2016 is erflaatster opgenomen in het [Ziekenhuis] . In een op 28 april 2016 gedateerde brief van de neuroloog aan de toenmalige huisarts van erflaatster is onder meer het volgende vermeld:

Patiënte is al enkele maanden verward, gedesoriënteerd en heeft progressieve geheugenproblemen. (…) Haar zoon merkt dat zijn moeder vaak de plank misslaat, ze is in de war, slaat wartaal uit, hallucineert. (…) Vandaag trof haar zoon haar naakt aan op de vloer waarbij zij verminderd aanspreekbaar was. (…) Zij leek nu nog verwarder dan anders en reageerde nog trager dan normaal (...)
Sociale anamnese: patiënte woont bij zoon en schoondochter in huis, krijgt drie keer per dag thuiszorg. Insuline spuiten lukt vaak niet meer goed, vergeet te eten, of vergeet te spuiten.
2.6.
In een bijlage bij deze brief staat onder meer vermeld

Zij werd ontslagen naar huis om de verpleeghuisaanvraag voort te zetten via de huisarts. Zij wordt via de geheugenpolikliniek alhier verder geanalyseerd voor de cognitieve problemen”.
2.7.
Aansluitend is erflaatster op 13 juni 2016 opgenomen in verpleeghuis [Handelsnaam 1] voor indicatiestelling. Op 5 september 2016 heeft het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) op aanvraag van dat verpleeghuis een indicatie met zorgprofiel vv05 vastgesteld, wat inhoudt dat erflaatster behoefte had aan beschermd wonen met intensieve dementiezorg.
2.8.
Erflaatster is op 17 november 2016 overgeplaatst naar verpleeghuis [Handelsnaam 2] . Op die datum is ook haar adres in de registers van de burgerlijke stand aangepast van haar huisadres naar het adres in dat verpleeghuis. Erflaatster heeft tot en met 31 maart 2017 in dat verpleeghuis verbleven. Daarna is zij teruggekeerd naar haar oorspronkelijke woning (waar haar zoon nog steeds woonde). Op 2 april 2017 heeft zij een herseninfarct gehad en is zij opnieuw opgenomen in het [Ziekenhuis] , waarna zij weer is teruggekeerd naar haar oorspronkelijke woning.
2.9.
Teneinde na te gaan of erflaatster ten tijde van het opstellen van het testament voldoende in staat was haar wil te bepalen heeft [eiseres] contact opgenomen met de notaris voor wie het testament is gepasseerd. In een e-mailbericht van 30 juni 2022 heeft deze daarover onder meer het volgende verklaard:

Wij herinneren ons dat de heer [A][de halfbroer van [eiseres] , voorzieningenrechter]
zijn moeder zowel voor de bespreking alsook voor het passeren van de akte naar kantoor heeft gebracht. (…)
Mevrouw [kandidaat-notaris] , een ervaren kandidaat-notaris familierecht, heeft met [de erflaatster] de bespreking gevoerd over de inhoud van haar testament. Spijtig genoeg komt uit haar aantekeningen niet naar voren of zij met [de erflaatster] alleen heeft gesproken op dat moment of dat ook haar zoon, de heer [A] , daarbij aanwezig was. Het is echter gebruikelijk bij dergelijke besprekingen dat deze alleen met de cliënt worden gevoerd, tenzij er sprake is van zwaarwegende redenen om van deze regel af te wijken. (…)
Het testament is vervolgens op 28 juni 2016 gepasseerd. Deze afspraak vond uitsluitend plaats tussen [de erflaatster] en mijzelf.
Zoals reeds eerder in mijn mail aan u van 19 januari 2019 vermeld, is noch bij het voeren van de bespreking door mevrouw [kandidaat-notaris] , noch bij het passeren door mij, enige indicatie geweest van het feit dat [de erflaatster] niet in staat was haar wil te bepalen of niet in staat zou zijn tot een redelijke waardering terzake. Er was derhalve geen enkele indicatie voor een verder onderzoek naar de wilsbekwaamheid van cliënte.
Zoals eveneens in voormelde mail van 19 januari 2021 vermeld, was ons niet bekend dat [de erflaatster] ten tijde van de bespreking en het passeren van de akte was opgenomen in de zorginstelling [Handelsnaam 1] / [Handelsnaam 2] zoals u stelt. Ik verwijs naar mijn eerdere e-mail met betrekking tot de inschrijving in de BRP.”
2.10.
Verder is navraag gedaan bij het CIZ over de totstandkoming van de op 5 september 2016 afgegeven indicatie (zie 2.7). Daarop is toegelicht dat het CIZ uitgaat van de bij de aanvraag verstrekte gegevens en aan de hand daarvan bepaalt of sprake is van een bepaalde stoornis en een daaruit voortvloeiende zorgvraag van een bepaalde omvang. Het CIZ schrijft dat zij geen waardeoordeel toekent aan de beschikbare medische informatie.
2.11.
Ook is navraag gedaan bij het [Ziekenhuis] . Hieruit is naar voren gekomen dat het in de brief van 28 april 2016 (zie 2.5 en 2.6) genoemde onderzoek op de geheugenpoli niet heeft plaatsgevonden en dat het ziekenhuis ook niet betrokken is geweest bij de indicatiestelling door het CIZ. Het [Ziekenhuis] schrijft dat een indicatiestelling plaats vindt op basis van een medische beoordeling waarover gegevens bij de aanvraag zullen zijn gevoegd, en dat die beoordeling niet in het [Ziekenhuis] heeft plaatsgevonden of door een daaraan verbonden arts. Het [Ziekenhuis] concludeert dat zij dus geen relevante informatie verstrekken.
2.12.
[eiseres] heeft zich tevens gewend tot de huisarts die erflaatster in 2016 onder behandeling had. Deze huisarts heeft meegedeeld dat erflaatster in 2018 bij haar praktijk is uitgeschreven en dat niet meer over het medisch dossier van erflaatster wordt beschikt, omdat dit is overgedragen aan de Huisarts als opvolgend huisarts.
2.13.
[eiseres] heeft WZH en de Huisarts gevraagd om inzage in het medisch dossier van erflaatster. Dit is door beide partijen geweigerd met een verwijzing naar het medisch beroepsgeheim.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert na wijziging van eis – zakelijk weergegeven – dat WZH en/of de Huisarts op straffe van verbeurte van een dwangsom worden veroordeeld om binnen zeven dagen na het wijzen van dit vonnis dr. [X] , althans een andere medisch deskundige inzage te verlenen in het medisch, althans het neurologisch dossier van erflaatster vanaf 2014 tot datum overlijden, ten behoeve van een onderzoek of erflaatster ten tijde van het opstellen van het testament wilsbekwaam was.
3.2.
Daartoe voert [eiseres] – samengevat – het volgende aan. Er is sprake van een zwaarwegend belang bij doorbreking van het medisch beroepsgeheim. Zij wil in de bodemprocedure tegen haar halfbroer het testament van erflaatster nietig laten verklaren. Er zijn diverse aanwijzingen dat erflaatster ten tijde van het opstellen van het testament niet wilsbekwaam was en [eiseres] is door dit testament benadeeld. Om dit te kunnen aantonen behoeft zij een medische verklaring dat erflaatster ten tijde van het opstellen van dat testament geestelijk niet in staat was vrijelijk haar wil te bepalen. Nu de notaris, het CIZ en het [Ziekenhuis] om uiteenlopende redenen niet in staat blijken de daarvoor benodigde informatie te verstrekken, is inzage door een deskundige in het medisch, althans het neurologisch dossier van erflaatster noodzakelijk ten behoeve van het kunnen laten opstellen van een dergelijke verklaring.
3.3.
WZH en de Huisarts voeren verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
4. De beoordeling van het geschil
4.1.
Nu reeds een bodemprocedure aanhangig is waarin [eiseres] vordert het testament nietig te verklaren, althans te vernietigen, heeft zij voldoende spoedeisend belang bij beoordeling van haar vordering tot het verkrijgen van stukken met betrekking tot de wilsonbekwaamheid van erflaatster.
4.2.
Op grond van artikel 7:457 Burgerlijk Wetboek (BW) dient een hulpverlener ervoor zorg te dragen, dat aan anderen dan de patiënt geen inlichtingen over de patiënt dan wel inzage in of afschrift van het medisch dossier worden verstrekt dan met toestemming van de patiënt. Deze regel geldt ook na overlijden van een patiënt. Niet in geschil is dat de erflaatster bij leven geen toestemming heeft gegeven voor inzage in haar medisch dossier.
4.3.
Artikel 7:458a BW bepaalt dat inzage in of afschrift van gegevens uit het medisch dossier van een overleden patiënt, in afwijking van de hiervoor genoemde regel, mogelijk is, onder meer in het geval dat degene die daarom verzoekt (1) een zwaarwegend belang heeft en (2) aannemelijk maakt dat dit belang mogelijk wordt geschaad en (3) dat inzage in of afschrift van gegevens uit het medisch dossier noodzakelijk is voor de behartiging van dit belang.
4.4.
Een zwaarwegend belang kan volgens de wetsgeschiedenis zijn gelegen in de wens om een testament te laten vernietigen ingeval een persoon, anders dan verwacht, minder of niets uit de nalatenschap van de erflater verkrijgt. De nabestaande kan dit aannemelijk maken aan de hand van een afwijking van de erflater van de wettelijke verdeling inzake de nalatenschap (Kamerstukken II, 2017-2018, 34 994, nr. 3, p. 11-14). Niet in geschil is dat [eiseres] volgens het testament minder erft dan hetgeen volgt uit de wettelijke verdeling. Haar belang kwalificeert derhalve als zwaarwegend belang in de zin van artikel 7:458a BW. Voor de door WZH geopperde mogelijkheid dat [eiseres] mogelijk reeds was onterfd in een eventueel eerder testament, opgesteld toen nog geen twijfels waren ter zake de wilsbekwaamheid van erflaatster, bestaan geen concrete aanwijzingen, zodat de voorzieningenrechter met dat scenario (waarin het zwaarwegend belang zou ontbreken) geen rekening houdt.
4.5.
Tevens is voldoende aannemelijk dat in de door [eiseres] aanhangig gemaakte procedure tot nietigverklaring althans vernietiging van het testament dient te stellen en zo nodig te bewijzen dat ten tijde van het opstellen van het testament sprake was van een wilsgebrek bij erflaatster. Dit volgt uit de algemene regels van het procesrecht en is voor vorderingen als hier bedoeld nader geconcretiseerd in het arrest van de Hoge Raad van 9 september 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2047). In hetzelfde arrest is bepaald dat in de regel een voldoende onderbouwde medische verklaring die de stelling ter zake het wilsgebrek ondersteunt voor de stelplicht volstaat. Derhalve is voldoende aannemelijk dat het hiervoor genoemde zwaarwegend belang van [eiseres] wordt geschaad ingeval zij in de eerderbedoelde bodemprocedure geen medische verklaring ter zake de wilsbekwaamheid van erflaatster kan overleggen.
4.6.
Om te kunnen oordelen dat inzage in gegevens uit het medisch dossier van erflaatster ook noodzakelijk is voor de behartiging van het belang van [eiseres] is ten minste nodig dat sprake is van concrete aanwijzingen dat erflaatster ten tijde van het opstellen van het testament wilsonbekwaam was. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is ook aan dit vereiste voldaan. Ten tijde van de bezoeken aan de notaris in maart 2016 en mei 2016 gold hetgeen in de 28 april 2016 gedateerde brief van de neuroloog aan de toenmalige huisarts van erflaatster is geschreven (zie 2.5), namelijk dat erflaatster al enkele maanden verward en gedesoriënteerd was. Ten tijde van het passeren van het testament was erflaatster reeds in een zorginstelling opgenomen, waar enige maanden later een dementie-gerelateerde indicatie is vastgesteld. Het is een feit van algemene bekendheid dat dementie kan worden herkend aan geleidelijk steeds sterker optredende symptomen ervan. Het is dan ook, zoals ook WZH stelt, aannemelijk dat op het moment van opname in de zorginstelling reeds het vermoeden van dementie bestond. Ter zitting is verklaard dat erflaatster bij WZH op basis van aanbevelingen van het ziekenhuis is opgenomen in een gesloten setting voor screeningsobservatie. Het voorgaande wordt ondersteund door de inhoud van de verklaring van de neuroloog van het [Ziekenhuis] , die onder meer stelt dat erflaatster ten tijde van het opstellen van de verklaring (ongeveer twee maanden voor het passeren van het testament) verward en gedesoriënteerd was en dat haar zoon merkte dat zijn moeder vaak de plank misslaat en in de war was (zie 2.5). Dat de notaris voor wie het testament is verleden kennelijk geen aanleiding heeft gezien om nader onderzoek in te stellen naar de wilsbekwaamheid van erflaatster weegt, anders dan WZH betoogt, niet op tegen de hiervoor genoemde neuroloog van het [Ziekenhuis] vastgestelde aanwijzingen. Daarbij is nog van belang dat de notaris, volgens zijn verklaring, er niet van op de hoogte was dat erflaatster ten tijde van het passeren van het testament reeds in een verzorgingstehuis was opgenomen.
4.7.
Het verlenen van inzage in gegevens uit het medisch dossier van erflaatster kan slechts noodzakelijk worden geoordeeld ingeval de betreffende informatie niet op een andere wijze kan worden verkregen. De Huisarts heeft in dit verband gesteld dat het mogelijk is om getuigen te horen, en dat de vordering daarom afgewezen dient te worden. Uit de brief van de notaris voor wie het testament is gepasseerd blijkt echter dat deze geen onderzoek heeft gedaan naar de wilsbekwaamheid van erflaatster op dat moment. Het is dan ook onduidelijk wat de notaris hierover zou kunnen verklaren. Daar komt bij dat een notaris geen arts is en dat deze kennelijk geen onderzoek naar de wilsbekwaamheid van erflaatster heeft ingesteld. De advocaat van de Huisarts heeft ter zitting van 10 november 2022 verwezen naar bij de Geheugenpoli van het [Ziekenhuis] en het CIZ beschikbare informatie. Ook de advocaat van WZH heeft verwezen naar het [Ziekenhuis] . Uit hetgeen door het CIZ en het [Ziekenhuis] is verklaard (zie 2.10 en 2.11) moet echter worden afgeleid dat deze instellingen geen medische informatie kunnen overleggen die voldoende bruikbaar is voor het laten opstellen van de door [eiseres] gewenste medische verklaring. Er moet derhalve vanuit worden gegaan dat de door [eiseres] benodigde informatie niet op een andere wijze kan worden verkregen.
4.8.
WZH heeft in dit verband nog aangevoerd dat [eiseres] alle door haar benodigde gegevens bij de Huisarts kan verkrijgen, omdat de arts binnen het WZH geen medische beoordelingen heeft uitgevoerd en niet beschikt over het volledige medische dossier, zodat het verlenen van inzage door WZH niet noodzakelijk is. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de Huisarts de eerst aangewezen persoon is om informatie aan te vragen, omdat mag worden aangenomen dat deze fungeert als de spil in het zorgproces rondom een patiënt en omdat alle informatie van andere behandelaars in beginsel bij de Huisarts aanwezig is. Mochten er gegevens ontbreken, zoals de Huisarts stelt, dan kan [eiseres] zich voor de gewenste duidelijkheid over de geestesgesteldheid van erflaatster ook tot WZH wenden.
4.9.
De eis dat inzage in de gegevens noodzakelijk is voor de behartiging van het belang van [eiseres] beperkt tevens de omvang van het gevraagde recht op inzage. [eiseres] vordert inzage te verlenen in het medisch, althans het neurologisch dossier van erflaatster vanaf 2014 tot datum overlijden. Alhoewel dementie, zoals hiervoor overwogen, vaak een geleidelijk verloop kent, acht de voorzieningenrechter het niet noodzakelijk dat inzage wordt verleend over de periode voor 1 januari 2015. Het is daarnaast mogelijk dat in de periode direct aansluitend aan het passeren van het testament nog relevante gegevens over de geestestoestand van erflater ten tijde van het opstellen daarvan in het dossier zijn opgenomen, maar inzage in de gehele periode tot aan het overlijden van erflaatster in 2020 kan niet als noodzakelijk worden beschouwd. De inzage zal worden beperkt tot de periode van 1 januari 2015 tot en met 30 juni 2016.
4.10.
Het noodzakelijkheidsvereiste brengt ook beperkingen met zich ten aanzien van de kring van personen aan wie inzage of afschrift kan worden verleend. [eiseres] vordert dat inzage wordt verleend aan een door haar genoemd medicus. Dat past bij het doel waarvoor de inzage wordt gevorderd, zodat de vordering in dit opzicht aan het noodzakelijkheidscriterium voldoet.
4.11.
De vordering is derhalve toewijsbaar op de wijze als hiervoor omschreven. Niettegenstaande het feit dat de Huisarts heeft gesteld niet over relevante gegevens te beschikken zal de vordering ook jegens haar worden toegewezen. De huisarts bij wie erflaatster ten tijde van het laten opstellen van het testament als patiënt stond ingeschreven heeft verklaard het volledige medisch dossier aan de Huisarts te hebben overgedragen. Uiteraard kan de Huisarts niet meer stukken overleggen dan zij heeft, maar het is aan de medisch deskundige aan wie inzage zal worden toegestaan om te bepalen in hoeverre deze gegevens relevant zijn voor zijn oordeel.
4.12.
Oplegging van een dwangsom, als stimulans tot nakoming van de te geven beslissing, is aangewezen. De op te leggen dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd.
4.13.
WZH en de Huisarts zullen, als de in het ongelijk gestelde partijen, worden veroordeeld in de kosten van dit geding. De kosten voor de uitgebrachte dagvaardingen zullen worden toegerekend aan de partij ten behoeve van wie ze zijn gemaakt. In de kosten rechtsbijstand en het griffierecht zal een hoofdelijke veroordeling worden uitgesproken

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
veroordeelt WZH en de Huisarts om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis aan dr. [X] inzage te geven in het medisch dossier van erflaatster, voor zover dit betrekking heeft op de periode van 1 januari 2015 tot 31 december 2016, ten behoeve van een door dr. [X] te verrichten onderzoek of erflaatster ten tijde van het opstellen van haar testament wilsbekwaam was en in staat was vrijelijk haar wil te bepalen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,- voor iedere dag dat hieraan niet wordt voldaan, met een maximum van € 10.000,-;
5.2.
veroordeelt WZH en de Huisarts hoofdelijk in de kosten van dit geding, voor zover deze betrekking hebben op het salaris advocaat en het griffierecht, tot dusverre aan de zijde van [eiseres] begroot op € 1.692,--, waarvan € 1.016,-- aan salaris advocaat en € 676,-- aan griffierecht;
5.3.
veroordeelt WZH in de kosten van dit geding, voor zover deze betrekking hebben op voor haar oproeping gemaakte dagvaardingskosten, tot dusverre aan de zijde van [eiseres] begroot op € 379,70;
5.4.
veroordeelt de Huisarts in de kosten van dit geding, voor zover deze betrekking hebben op voor haar oproeping gemaakte dagvaardingskosten, tot dusverre aan de zijde van [eiseres] begroot op € 126,56;
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.F. Hesselink en in het openbaar uitgesproken op 24 november 2022.
[JWR]