ECLI:NL:RBDHA:2022:12641

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 juni 2022
Publicatiedatum
28 november 2022
Zaaknummer
NL22.10677
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening met betrekking tot Tsjechië en interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 juni 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de asielaanvraag van eiser niet in behandeling is genomen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank oordeelde dat Tsjechië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser, die in 2020 asiel had aangevraagd, was eerder overgedragen aan Tsjechië, maar had in december 2021 opnieuw een asielaanvraag ingediend in Nederland. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 28 juni 2022, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.

Eiser betoogde dat hij in Tsjechië slachtoffer was geworden van geweldsincidenten en dat hij daar niet effectief kon klagen bij de autoriteiten. Hij stelde dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet meer van toepassing was, omdat hij vreesde voor zijn veiligheid en niet de medische zorg kreeg die hij nodig had. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd om zijn claims te onderbouwen. De rechtbank concludeerde dat verweerder terecht had geoordeeld dat Tsjechië verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag en dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van structurele problemen in de asielprocedure in Tsjechië.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 29 juni 2022, en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.10677
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M.K. Bulthuis),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. R.R. de Groot).

Procesverloop

In het besluit van 8 juni 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Tsjechië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL22.10678, op 28 juni 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen
A.M. Nakamya. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft in 2020 asiel aangevraagd in Nederland. Deze asielaanvraag is niet in behandeling genomen, omdat Tsjechië hiervoor verantwoordelijk was. Eind maart 2021 is eiser overgedragen aan Tsjechië.
Eiser is in december 2021 weer naar Nederland gekomen en heeft een nieuwe asielaanvraag ingediend. Ook deze aanvraag heeft verweerder niet in behandeling genomen, omdat Tsjechië op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
2. Eiser is het hier niet mee eens en stelt zich op het standpunt dat verweerder zijn asielverzoek in behandeling moet nemen. Volgens eiser kan ten aanzien van Tsjechië niet langer worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
Eiser voert aan dat hij in Tsjechië slachtoffer is geworden van geweldsincidenten. Hij heeft hiervan aangifte gedaan, maar hier is niets mee gedaan. Volgens eiser is effectief klagen bij de Tsjechische autoriteiten dan ook niet mogelijk. Daarbij merkt eiser op dat de Tsjechische
autoriteiten zich schuldig maken aan illegale push backs en dat niet valt in te zien hoe bij dezelfde autoriteiten effectief kan worden geklaagd.
Verder voert eiser aan dat in Tsjechië sprake is van structurele schendingen van de internationale verplichtingen die horen bij het opvangen van asielzoekers. Ter onderbouwing verwijst hij naar het rapport '2021 Country Reports on Human Rights Practices: Czech Republic' van US Department of State en een stuk van de Organization for Aid to Refugees. Op de zitting heeft eiser nog opgemerkt dat hij vreest dat Tsjechië zich schuldig maakt aan het verbod op réfoulement en dat hij direct door zal worden gestuurd naar Zuid-Soedan.
Eiser voert verder aan dat hij in Tsjechië niet de medische zorg kreeg die hij destijds nodig had. Hij kreeg slechts voor drie maanden medische zorg, terwijl zijn behandeling tegen tuberculose meer tijd in beslag zou nemen.
3. De rechtbank is van oordeel dat verweerder ten aanzien van Tsjechië heeft mogen uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit niet zo is. De rechtbank legt dat hieronder verder uit.
3.1.
Eiser heeft stukken ingediend waaruit volgt dat hij destijds in Tsjechië aangifte heeft gedaan vanwege geweldsincidenten. Eiser stelt dat de politie vervolgens niets met deze aangifte heeft gedaan, maar hij heeft geen nadere onderbouwing of bewijsstukken hiervan overgelegd. Zonder nadere onderbouwing kan de rechtbank eisers stelling dat hij niet daadwerkelijk werd geholpen niet zonder meer aannemen. Daar komt bij dat eiser, zoals verweerder terecht heeft opgemerkt tijdens de zitting, geen actie heeft ondernomen of heeft geklaagd bij de Tsjechische autoriteiten tegen het uitblijven van een beslissing op zijn aangifte. De rechtbank volgt eiser dus niet in zijn stelling dat het bij voorbaat zinloos is om te klagen bij de autoriteiten als hij niet goed wordt behandeld in Tsjechië. Dat Tsjechië zich schuldig maakt aan illegale push backs heeft eiser ook niet aannemelijk gemaakt. Het volgt niet uit het genoemde Country Report en het stuk van de Organization for Aid to Refugees kan de rechtbank niet lezen, omdat het in het Tsjechisch is opgesteld en eiser geen vertaling hiervan heeft overgelegd. De stelling van eiser dat het op de weg van verweerder had gelegen om het stuk te vertalen, volgt de rechtbank overigens niet.
3.2.
Verder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat in Tsjechië sprake is van structurele problemen in de asielprocedure. Het door eiser aangehaalde rapport van de US Department of State geeft voorbeelden van asielzoekers die problemen hebben ondervonden om het land binnen te komen of bij het indienen van een asielaanvraag. Hieruit blijkt echter niet dat de in het rapport genoemde problemen structureel voorkomen. Zoals eiser zelf heeft ervaren, is het mogelijk om opvang te krijgen in Tsjechië. Ook staat in het rapport beschreven dat asielverzoeken worden ingewilligd. Verder blijkt uit dit rapport niet dat Tsjechië zich schuldig maakt aan het verbod op refoulement. De enkele vrees die eiser heeft dat hij wordt teruggestuurd naar Zuid-Soedan, is onvoldoende om te concluderen dat Tsjechië daadwerkelijk het verbod op refoulement schendt. Daar komt bij dat de Tsjechische autoriteiten met het expliciete claimakkoord hebben gegarandeerd het asielverzoek van eiser in behandeling te nemen. Daarmee garanderen de Tsjechische autoriteiten ook dat zij zich zullen houden aan de internationale verplichtingen die voortvloeien uit Europese richtlijnen, waaronder het verbod op refoulement.
3.3.
Dat eiser medische zorg nodig had maar in Tsjechië niet (afdoende) heeft gekregen, heeft eiser evenmin aannemelijk gemaakt. Hij heeft zijn stelling niet onderbouwd
met stukken en zijn verklaringen hierover zijn onvoldoende. Daar komt bij dat eiser op de zitting heeft gezegd dat hij op dit moment niet meer onder medische behandeling staat en dus ook niet direct een medische behandeling in Tsjechië nodig heeft. Dat dit in de toekomst mogelijk wel weer nodig zal zijn, is onvoldoende concreet om bijvoorbeeld nader onderzoek aan verweerder op te dragen naar de behandelmogelijkheden in Tsjechië.
3.4.
Tot slot overweegt de rechtbank dat Tsjechië, met het expliciete claimakkoord, garandeert dat het asielverzoek van eiser wordt behandeld met inachtneming van het EVRM, het Vluchtelingenverdrag en de verschillende richtlijnen op het gebied van het asielrecht waaronder de Opvangrichtlijn, de Kwalificatierichtlijn en de Procedurerichtlijn. Bij voorkomende problemen ligt het op de weg van eiser om daarover in Tsjechië te klagen bij de (hogere) autoriteiten of de daartoe geëigende instanties en, zo nodig, bij het EHRM. Zoals hiervoor al is overwogen, is niet gebleken dat voor eiser die mogelijkheid niet bestaat dan wel dat de autoriteiten in Tsjechië eiser niet zouden kunnen of willen helpen.
4. Gelet op het voorgaande slagen de beroepsgronden niet. Verweerder heeft mogen uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Verweerder heeft dan ook terecht de aanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Tsjechië hiervoor verantwoordelijk is.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Westerhof, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
29 juni 2022

Documentcode: [nummer]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.