Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[naam], eiser
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
Beslissing
duizendvijfhonderdachttien euro).
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een vreemdeling van Somalische afkomst, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had beroep ingesteld tegen een aanvullend terugkeerbesluit en een inreisverbod dat hem was opgelegd voor de duur van twee jaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser sinds 1997 in Nederland verblijft en dat hij een zoon heeft met de Nederlandse nationaliteit, maar dat hij deze zoon niet heeft erkend. De staatssecretaris heeft in het bestreden besluit overwogen dat de terugkeerinspanningen zich zullen richten op Somalië, het land van herkomst van de eiser.
De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, die stelde dat het besluit in strijd was met artikel 8 van het EVRM, beoordeeld. Eiser voerde aan dat hij een belangrijke rol in het leven van zijn zoon speelt en dat het inreisverbod niet in verhouding staat tot de belangen van de eiser en zijn zoon. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris terecht had overwogen dat er geen sprake was van een schending van het familie- of gezinsleven, omdat de eiser zijn zoon niet had erkend en er geen bewijs was dat hij daadwerkelijk de vader was.
De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit niet in strijd was met artikel 8 van het EVRM, maar dat er wel een motiveringsgebrek was met betrekking tot de schending van het privéleven van de eiser. Dit gebrek werd echter gepasseerd op grond van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat de eiser hierdoor niet was benadeeld. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en veroordeelde de staatssecretaris in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 1.518.