ECLI:NL:RBDHA:2022:12648

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 november 2022
Publicatiedatum
28 november 2022
Zaaknummer
NL22.22905
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 november 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die de Marokkaanse nationaliteit heeft, heeft tegen het besluit van 4 november 2022 beroep ingesteld, waarbij hij tevens een verzoek om schadevergoeding indiende. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 16 november 2022, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een telefonische tolk in de Franse taal werd ingeschakeld. De staatssecretaris was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank overwoog dat de maatregel van bewaring noodzakelijk was voor de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser. De staatssecretaris had verschillende zware en lichte gronden aangevoerd voor de bewaring, waaronder de illegale binnenkomst van eiser in Nederland en het niet naleven van eerdere terugkeerverplichtingen. Eiser betwistte de gronden en voerde aan dat hij in het kader van een Dublin-overdracht Nederland was binnengekomen, waardoor de zware gronden niet op hem van toepassing zouden zijn.

De rechtbank oordeelde dat de zware gronden, met name de illegale inreis en het niet opvolgen van een terugkeerbesluit, feitelijk juist waren en voldoende basis boden voor de maatregel van bewaring. De rechtbank verwierp de argumenten van eiser en concludeerde dat er geen onregelmatigheden waren die de maatregel onrechtmatig zouden maken. Het beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak aangekondigd, waarbij hoger beroep mogelijk is bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.22905

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser,

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. P.H. Hillen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. R.P.G. van Bel).

Procesverloop

Bij besluit van 4 november 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 16 november 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Er is gebruik gemaakt van een telefonische tolk in de Franse taal. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geboortedatum] en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
Maatregel van bewaring
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser. Verweerder heeft als zware gronden [2] vermeld dat eiser:
- 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;- 3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;- 3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;- 3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden [3] vermeld dat eiser:
- 4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;- 4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;- 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;- 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser voert aan dat, omdat hij in het kader van een Dublin overdracht Nederland is ingereisd, de zware grond 3a hem niet kan worden tegengeworpen. Ten aanzien van zware grond 3c stelt eiser dat het eerdere besluit tegen hem ook niet kan worden tegengeworpen bij een Dublin overdracht. Wat betreft de lichte grond 4b voert eiser aan dat slechts sprake is van één eerdere aanvraag. Verder is eiser van mening dat lichte gronden 4c en 4d bij een Dublin overdracht ook niet van toepassing kunnen zijn.
4. Verweerder wijst in de motivering van de maatregel terecht op eisers verklaring dat hij zonder paspoort vanuit Libië Europa, en ook Nederland, is binnen gekomen. Deze illegale inreis mag eiser dan ook worden tegengeworpen. De zware grond 3a is feitelijk juist. Ook mag de zware grond 3c aan eiser worden tegengeworpen. Aan eiser is een terugkeerbesluit opgelegd bij beschikking van 17 augustus 2022, waar hij geen gehoor aan heeft gegeven.
5. Deze zware gronden zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. De rechtbank zal dan ook niet ingaan op de beroepsgronden die zijn gericht tegen de lichte gronden.
LP-aanvraag
6. Verder wijst eiser erop dat de LP-aanvraag niet in de dossierstukken zit. Eiser is van mening dat verweerder dient aan te tonen dat de aanvraag daadwerkelijk naar de LP-kamer is verzonden, anders kan niet gesteld worden dat er voortvarend gehandeld wordt door verweerder.
7. Eiser wordt niet gevolgd in zijn standpunt dat de LP-aanvraag een op de zaak betrekking hebbend stuk is die in het dossier dient te zitten. De rechtbank ziet geen aanleiding om op voorhand te twijfelen aan de juistheid van de mededeling van verweerder dat deze aanvraag is ingediend. Er mag dan ook van de juistheid van deze mededeling worden uitgegaan.

Ambtshalve toets

8. De rechtbank overweegt tot slot dat zij, nu zij gehouden is de maatregel van bewaring ambtshalve op rechtmatigheid te beoordelen [4] , ook los van wat eiser zelf aanvoert, geen onregelmatigheden heeft vastgesteld die leiden tot onrechtmatigheid van de maatregel.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
4.Zoals is bevestigd door het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022 in de gevoegde zaken C704/20 en C-39/21.