ECLI:NL:RBDHA:2022:12678

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 november 2022
Publicatiedatum
28 november 2022
Zaaknummer
AWB 22/3003 en AWB 22/3005
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsdocument EU/EER op basis van onvoldoende bewijs duurzame relatie en middelen van bestaan

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 november 2022 uitspraak gedaan in de zaken AWB 22/3003 en AWB 22/3005, waarbij de rechtbank de beroepen van eiser en eiseres ongegrond heeft verklaard. Eiser en eiseres hadden aanvragen ingediend voor verblijfsdocumenten op basis van hun relatie, maar de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvragen afgewezen. De verweerder stelde dat er onvoldoende bewijs was voor een duurzame relatie tussen eiser en eiseres, en dat niet voldaan werd aan het middelenvereiste. Eiser voerde aan dat hij voldoende bewijs had geleverd, waaronder inschrijvingen bij de gemeente en getuigenverklaringen, maar de rechtbank oordeelde dat deze bewijzen niet voldoende waren om de duurzame relatie aan te tonen. De rechtbank benadrukte dat enkel samenwoning op hetzelfde adres niet automatisch betekent dat er sprake is van een affectieve relatie.

Daarnaast werd er ook gekeken naar de financiële situatie van eiseres. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet had aangetoond dat zij over voldoende middelen van bestaan beschikte, en dat de overgelegde gegevens niet overeenkwamen met de informatie uit Suwinet. De rechtbank concludeerde dat de verweerder terecht had gesteld dat eiser en eiseres niet hadden aangetoond dat zij aan de vereisten voldeden voor het verkrijgen van de verblijfsdocumenten. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de verweerder niet verplicht was om eiser en eiseres te horen in bezwaar, omdat er geen twijfel bestond over de ongegrondheid van hun bezwaren.

De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 22/3003 en AWB 22/3005

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 november 2022 in de zaak tussen

AWB 22/3003:
[naam eiser], eiser,
V-nummer: [nummer 1]
gemachtigde: mr. M. Dorgelo,
AWB 22/3005:
[naam eiseres], eiseres,
V-nummer: [nummer 2]
gemachtigde: mr. M. Dorgelo,
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, daaronder mede begrepen diens rechtsvoorganger(s), verweerder,
gemachtigde: mr. S. Deniz.

Procesverloop

Bij besluit van 19 oktober 2021 (het primaire besluit I) heeft verweerder het verzoek van eiser tot afgifte van een verblijfsdocument EU/EER om bij zijn partner [naam eiseres] (eiseres) in Nederland te verblijven, afgewezen.
Bij afzonderlijk besluit van 19 oktober 2021 (het primaire besluit II) heeft verweerder het verzoek van eiseres om een verklaring van inschrijving voor burgers van de Unie afgewezen.
Bij besluit van 15 april 2022 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit I ongegrond verklaard.
Bij afzonderlijk besluit van 15 april 2022 (het bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit II ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit I.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit II.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 november 2022. Eiser en eiseres zijn ter zitting vertegenwoordigd door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De zaken zijn gevoegd behandeld.
Overwegingen
1. Aan het bestreden besluit I heeft verweerder ten grondslag gelegd dat niet is gebleken dat eiser en eiseres een duurzame relatie hebben, noch dat wordt voldaan aan het vereiste te beschikken over voldoende middelen van bestaan (hierna: het middelenvereiste) en daarnaast is eisers partner niet geregistreerd als Unieburger, aldus verweerder. Aan het bestreden besluit II heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij in Nederland werkt in loondienst en evenmin dat er wordt voldaan aan het middelenvereiste.
2. Eiser voert als beroepsgrond aan dat hij een duurzame relatie met zijn partner voldoende heeft aangetoond. Hij wijst op de overgelegde bewijsmiddelen, die zowel van subjectieve als objectieve herkomst zijn, waaronder de inschrijving bij de gemeente en getuigenverklaringen. De rechtbank is het niet met eiser eens.
2.1.
Op grond van paragraaf B10/2.2 van de Vreemdelingencirculaire in samenhang gelezen met artikel 8.7, eerste en vierde lid van het Vreemdelingenbesluit (Vb) en richtlijn 2004/38/EG worden binnenkomst en verblijf vergemakkelijkt voor de ongehuwde partner, die een deugdelijk bewezen duurzame relatie heeft met de EU/EER-onderdaan en die partner vergezelt of zich bij die partner voegt. De duurzame relatie kan worden aangenomen indien met deugdelijk bewijs kan worden aangetoond dat de ongehuwde partner en de EU/EER- onderdaan, die gebruik maakt van zijn recht op vrij verkeer, reeds gedurende een termijn van zes maanden een gezamenlijke huishouding voeren dan wel (recentelijk) hebben gevoerd. Verweerder kan op grond van de persoonlijke omstandigheden van het geval een relatie als duurzaam aanmerken als de burger van de Unie en de ongehuwde partner nog geen zes maanden feitelijk hebben samengewoond en gedurende tenminste zes maanden een duurzame relatie onderhouden. Verweerder betrekt bij die beoordeling de redenen, waarom de burger van de Unie en de ongehuwde partner (tijdelijk) niet samenwonen. Verder kan verweerder daarbij in ieder geval de volgende relevante aspecten betrekken die aan kunnen tonen dat er emotionele en affectieve banden zijn aangegaan, die maken dat sprake is van een duurzame relatie als hier bedoeld:
•de duur van de gezamenlijke huishouding;
•het dragen van zorg voor elkaar;
•het hebben van een gezamenlijk kind en daar de gezamenlijke zorg voor dragen;
•het hebben van gezamenlijke financiële verplichtingen of banden (hypotheek, gezamenlijke schulden of gezamenlijke bankrekeningen) of gezamenlijk grote aankopen of eigendommen;
•samenwoning in het verleden (in Nederland of in het buitenland); en/of
•de frequentie van het contact en elkaar zien.
In alle gevallen moet het gaan om een bestaande duurzame relatie.
2.2.
Verweerder stelt terecht dat eiser en zijn partner niet hebben aangetoond dat zij op het moment dat zij de aanvraag indienden zes maanden samenwoonden. Eiser heeft niet gereageerd op de herstelverzuimbrief van verweerder van 11 augustus 2021 om zijn aanvraag aan te vullen. Weliswaar hebben eiser en eiseres tenminste zes maanden op hetzelfde adres in de Basisregistratie Personen ingeschreven gestaan, maar enkel de inschrijving of het feitelijk verblijf op hetzelfde adres bewijst nog niet dat zij een affectieve relatie hadden. Op 20 december 2021 heeft verweerder eiser, in het kader van zijn nieuwe aanvraag, (nogmaals) verzocht om aanvullend bewijs van zijn relatie met [naam eiseres], zoals een uitgebreide beschrijving van eerste kennismaking, hoe de relatie zich heeft ontwikkeld en bewijzen van contacten met elkaar via moderne communicatiemiddelen zoals whatsapp en email. Eiser heeft een getuigeverklaring van een vriendin overgelegd waarin zij verklaart dat zij gelooft in de toekomst van dit koppel. Verder heeft hij niets ingeleverd dat doorslaggevend is. Kort voor de zitting zijn in kopie nog bestelbewijzen ingezonden, waaruit zou blijken dat eisers beiden op hetzelfde adres laten bezorgen. Ook daaruit valt niet meer af te leiden dan dat zij kennelijk ten tijde van de bestellingen op hetzelfde adres verbleven.
2.3.
Verweerder heeft eiser en gestelde partner [naam eiseres] op 31 januari 2022 uitgenodigd voor een gehoor in het kader van de nieuwe aanvraag om hen de mogelijkheid te geven hun gestelde relatie nader te onderbouwen. Eiser heeft hierop laten weten dat [naam eiseres] in Portugal zat vanwege haar zieke moeder maar hij heeft noch de reis noch de ziekte van moeder aannemelijk gemaakt, terwijl daar uitdrukkelijk om verzocht was door verweerder. Onder deze omstandigheden heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat te weinig is overgelegd om een deugdelijk bewezen duurzame relatie aannemelijk te achten. Het is nu juist in een gesprek met beide partners afzonderlijk dat kan worden vastgesteld of zij hetzelfde verklaren over het begin van hun relatie en hoe deze verder is verlopen en of één en ander duidt op een affectieve relatie.
3. Eiseres voert aan als beroepsgrond dat zij wel aan het middelenvereiste voldoet. De rechtbank is dat niet met haar eens.
3.1.
Op grond van artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder b van het Vb heeft de vreemdeling, bedoeld in artikel 8.7, eerste lid, langer dan drie maanden na inreis rechtmatig verblijf in Nederland, indien hij voor zichzelf en zijn familieleden beschikt over voldoende middelen van bestaan en over een verzekering die de ziektekosten in Nederland volledig dekt.
3.2.
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit I, onder verwijzing naar het bestreden besluit II, gemotiveerd en terecht op het standpunt gesteld dat de door [naam eiseres] overgelegde gegevens onvoldoende zijn, nu onder meer de bij brief van 20 december 2021 verzochte arbeidsovereenkomst en bankafschriften, niet zijn overgelegd. Daarnaast bleek de overgelegde informatie niet overeen te komen met de gegevens uit Suwinet. Dat die gegevens bij de beoordeling niet hadden mogen worden meegenomen omdat ze niet zijn overgelegd is de rechtbank niet met eisers eens. Verweerder heeft in het primaire besluit I duidelijk uiteengezet waarom de informatie uit Suwinet afwijkt van de overgelegde stukken, terwijl eisers hierop inhoudelijk niet zijn ingegaan en in bezwaar ook niet hebben aangegeven dat verweerder die informatie niet mocht gebruiken zonder die aan hen te laten lezen.
3.3.
Daarnaast zijn eisers zonder geldige reden niet aanwezig geweest bij de hoorzitting die gepland was door verweerder om eisers in de gelegenheid te stellen de twijfels omtrent het gestelde dienstverband weg te nemen. Het door eiser opgerichte bedrijf telt in de beoordeling van verweerder terecht ook niet mee, nu andere relevante gegevens, zoals bankafschriften waaruit zijn inkomen blijkt, ontbreken. De belastingaangifte die eiser heeft ingeleverd betreft slechts een kwartaal, en dat geeft onvoldoende inzicht in zijn bedrijfsinkomen. Er is ook niet aannemelijk gemaakt dat eiseres een beroep kan doen op de middelen van eiser. Dat zij een bankpasje van eisers bankrekening heeft, is niet onderbouwd. De stelling van eisers dat zij geen beroep doen op de staatskas, omdat zij tot nu toe geen uitkering hebben aangevraagd, en daaruit dus blijkt dat zij zelf voldoende inkomen hebben, volgt de rechtbank niet.
4. De beroepsgrond dat verweerder eiser en [naam eiseres] ten onrechte niet heeft gehoord in bezwaar, slaagt evenmin.
4.1.
Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht mag verweerder van het horen in bezwaar afzien, als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend standpunt en het bezwaar daarmee kennelijk ongegrond is. In de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918, is deze bepaling nader uitgewerkt en zijn relevante omstandigheden die meegewogen moeten worden bij de beslissing om af te zien van horen opgesomd.
4.2.
Zoals hiervoor is overwogen heeft eiser niet gereageerd op de herstelverzuimbrief van 11 augustus 2021. Daarnaast heeft eiser niet alle gevraagde gegevens in de herstelverzuimbrief van 20 december 2021, die in het kader van zijn nieuwe aanvraag is verstuurd, overgelegd. Eiser heeft evenmin bewijsmiddelen overgelegd met betrekking tot de reden van zijn afmelding voor de hoorzitting in het kader van zijn nieuwe aanvraag. Gelet hierop en nu de in de brieven van 11 augustus 2021 en 20 december 2021 gevraagde gegevens cruciale gegevens zijn en eiser niet heeft gesteld waarom hij die gegevens niet kan overleggen, heeft verweerder van horen in bezwaar kunnen afzien.
5. De beroepen zijn ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Hameete, rechter, in aanwezigheid van mr. C.L. Rademakers-Heins, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 25 november 2022.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.