ECLI:NL:RBDHA:2022:12682

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 november 2022
Publicatiedatum
28 november 2022
Zaaknummer
AWB 21/325
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen ongewenstverklaring en beëindiging van EU-verblijfsrecht van een Poolse Unieburger

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 21 november 2022, wordt het beroep van eiser, een Poolse Unieburger, tegen zijn ongewenstverklaring en de beëindiging van zijn EU-verblijfsrecht beoordeeld. Eiser is herhaaldelijk veroordeeld voor strafbare feiten, waaronder diefstal met geweld, en heeft een ISD-maatregel opgelegd gekregen. De rechtbank oordeelt dat het gedrag van eiser een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving, en dat er geen bewijs is van een positieve gedragsverandering. Eiser is niet verschenen op de zitting en heeft onvoldoende gronden aangevoerd tegen de ongewenstverklaring. De rechtbank verklaart het beroep tegen de beëindiging van het EU-verblijfsrecht niet-ontvankelijk en het beroep tegen de ongewenstverklaring ongegrond. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/325

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 november 2022 in de zaak tussen

[naam eiser], eiser

V-nummer: [nummer]
gemachtigde: mr. A.G.P. de Boon,
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

gemachtigde: mr. M.H. Belevska.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen zijn ongewenstverklaring en tegen de beëindiging van zijn EU-verblijfsrecht.
Met het bestreden besluit van 24 december 2020 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven.
De rechtbank heeft het beroep op 10 oktober 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder. Eiser is, zonder voorafgaande kennisgeving, niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

Inleiding
1. Eiser is geboren op [geboortedatum]. Hij heeft de Poolse nationaliteit en is daarmee Unieburger. Eiser is op onbekende datum naar Nederland gekomen en is op 18 maart 2017 voor het eerst door de autoriteiten in Nederland aangetroffen. Eiser is sinds 2017 herhaaldelijk veroordeeld tot onherroepelijk geworden gevangenisstraffen (onder meer wegens diefstal in de zin van artikel 310 Wetboek van Strafrecht (met geweld, in vereniging en/of door middel van braak)). Eiser is op 29 januari 2019 door de meervoudige strafkamer van de rechtbank Zeeland-West-Brabant veroordeeld tot twee jaren plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel).
Het bestreden besluit
2. Het bestreden besluit houdt het volgende in. Verweerder heeft het EU-verblijfsrecht van eiser beëindigd, omdat volgens verweerder van eisers gedrag een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving uitgaat (het Unierechtelijk openbare ordecriterium). Verweerder ziet geen reden om aan te nemen dat de ISD-maatregel voor een positieve gedragsverandering heeft gezorgd nu eiser dit niet met objectiveerbare bewijsstukken heeft onderbouwd. Aan de ongewenstverklaring heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser is veroordeeld voor een misdrijf waarvoor de maximale gevangenisstraf drie jaar of meer is. Het bestreden besluit is volgens verweerder niet in strijd met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Het juridisch kader
3. Het voor deze zaak relevante juridisch kader is opgenomen in de aan deze uitspraak gehechte bijlage, die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
Beoordeling
4. Eiser verzoekt in beroep om de gronden uit het bezwaarschrift als overgenomen en ingelast te beschouwen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser met deze enkele verwijzing onvoldoende uiteengezet op welke punten het bestreden besluit onjuist of onvolledig is en waarom. Dit kan dan ook niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. De rechtbank beperkt zich daarom tot de bespreking van de gronden die in beroep zijn aangevoerd.
Procesbelang
5. Uit artikel 67, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) volgt dat een vreemdeling geen rechtmatig verblijf in Nederland kan hebben zolang zijn ongewenstverklaring voortduurt. Dit betekent dat eiser bij de beoordeling van zijn beroep tegen de beëindiging van zijn EU-verblijfsrecht geen belang heeft zolang de ongewenstverklaring voortduurt. Eisers beroep tegen de beëindiging van zijn EU-verblijfsrecht is dan ook slechts ontvankelijk als de uitspraak van de rechtbank tot gevolg heeft dat de hem opgelegde ongewenstverklaring niet langer van kracht is. De rechtbank zal om die reden eerst het beroep van eiser voor zover dat zich richt tegen de ongewenstverklaring beoordelen. Bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de ongewenstverklaring betrekt de rechtbank wel ten volle de beroepsgronden die eiser heeft aangevoerd tegen de beëindiging van zijn EU-verblijfsrecht.
Ongewenstverklaring
6. De rechtbank overweegt dat eiser geen gronden specifiek heeft gericht tegen de motivering van de ongewenstverklaring en dat eiser de feitelijke juistheid daarvan dus niet heeft betwist. Om die reden ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de ongewenstverklaring als zodanig niet in stand kan blijven.
Beëindiging EU-verblijfsrecht
7. Eiser betoogt dat hij geen actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor de samenleving vormt. De ISD-maatregel die aan hem is opgelegd was niet alleen op een succesvolle terugkeer naar Polen gericht, maar ook op een positieve gedragsverandering. Het lag daarom op de weg van verweerder om te motiveren om welke reden er desondanks niet aantoonbaar sprake is van een positieve gedragsverandering.
7.1.
Niet in geschil is dat eiser meermaals is veroordeeld voor strafbare feiten. Verweerder heeft daarbij gewezen op het uittreksel justitiële documentatie van 22 december 2020, waaruit blijkt dat eiser onherroepelijk is veroordeeld wegens het plegen van tien relevante misdrijven tot in totaal ruim acht maanden gevangenisstraf. De pleegdata hiervan liggen tussen 2 maart 2017 en 15 april 2018. Eiser is onder meer veroordeeld wegens diefstal (meermalen gepleegd), diefstal met geweld in vereniging door middel van braak, huisvredebreuk, diefstal in vereniging door middel van braak, diefstal met geweld en opzetheling. Daarnaast is eiser op 29 januari 2019 door de meervoudige strafkamer van de rechtbank Zeeland-West-Brabant veroordeeld tot een ISD-maatregel voor de duur van twee jaren, naar aanleiding van een op 5 oktober 2018 gepleegde diefstal. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich gelet op het voorgaande terecht en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eisers gedrag een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt.
7.2.
Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat bij hem sprake is van een positieve gedragsverandering en dat verweerder dit ten onrechte niet heeft aangenomen. Eiser is hier niet in geslaagd. Hij heeft geen bewijsstukken, zoals een rapportage van de reclassering, overgelegd waaruit zou kunnen blijken dat er geen of een sterk verminderde kans is op recidive is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de enkele omstandigheid dat aan eiser een ISD-maatregel is opgelegd en dat deze gericht is op gedragsverandering, niet betekent dat deze daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Verweerder heeft er verder op kunnen wijzen dat een ISD-maatregel bij personen die niet rechtmatig in Nederland verblijven – zoals eiser – voornamelijk gericht is op een succesvolle terugkeer naar het land van herkomst. Ook heeft verweerder kunnen betrekken dat eiser ten tijde van het bestreden besluit pas kort geleden was vrijgekomen na afloop van de ISD-maatregel, zodat nog niet kon worden beoordeeld of zijn gedrag in de samenleving was verbeterd. De stelling van eiser dat er enige tijd is verstreken tussen de laatst bekende pleegdatum (5 oktober 2018) en de oplegging van de ISD-maatregel (29 januari 2019) waarin eiser niet is aangehouden of veroordeeld voor het plegen van misdrijven is weliswaar feitelijk juist, maar maakt het voorgaande niet anders. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank gelet op de veelheid aan en de ernst van de door eiser gepleegde relevante misdrijven in de (langere) periode tussen 2 maart 2017 en 15 april 2018 terecht een beoordeling gemaakt van eisers gedrag over de gehele duur van zijn (relatief korte) verblijf in Nederland en aangenomen dat eisers gedrag een actuele bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving.
Artikel 8 van het EVRM
8. Het betoog van eiser dat hij een band heeft met Nederland en dat het voor hem van groot belang is om in Nederland te mogen verblijven en te kunnen werken slaagt niet, reeds nu eiser dit betoog niet (met stukken) heeft onderbouwd. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eiser momenteel geen werk heeft in Nederland en daarom economisch niet gebonden is aan Nederland. Ook heeft verweerder betrokken dat eiser familie heeft in Polen en niet ten onrechte aangenomen dat hij daar weer een leven kan opbouwen.
Conclusie
9. Nu geen van de beroepsgronden slaagt, is het beroep tegen de ongewenstverklaring ongegrond. De ongewenstverklaring blijft dus in stand. Uit hetgeen is overwogen onder 5. volgt daarom dat het beroep tegen de beëindiging van eisers verblijfsrecht op grond van het Unierecht niet-ontvankelijk is.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen de beëindiging van eisers EU-verblijfsrecht niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen de ongewenstverklaring ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Boesman, rechter, in aanwezigheid van mr. H.L. van Zelst-de Vries, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 november 2022.
de rechter is verhinderd te tekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage – juridisch kader
Artikel 8 van het EVRM luidt:
1. Een ieder heeft recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
2. Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
Artikel 27 en artikel 28 van de Richtlijn 2004/38/EG betreffen de beperking van de vrijheid van verkeer en verblijf van burgers van de Unie en hun familieleden. Deze artikelen zijn, ten tijde van belang, geïmplementeerd in artikel 8.22 van het Vb en nader uitgewerkt in paragraaf B10/2.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
De richtsnoeren in de mededeling van de Europese Commissie aan het Parlement en de Raad van 2 juli 2009 betreffende richtsnoeren voor een betere omzetting en toepassing van de Richtlijn (COM(2009) 313 definitief; hierna: de richtsnoeren) kunnen volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) een handvat bieden om het zogenoemde unierechtelijke openbare orde-criterium, zoals wordt bedoeld in artikel 8.22, eerste lid van het Vb, uit te leggen.
In paragraaf 3.2 van de richtsnoeren staat, voor zover thans van belang, dat een louter op vermoedens gebaseerde dreiging geen werkelijke dreiging is en dat het moet gaan om een actuele dreiging. Er kan slechts rekening worden gehouden met vroeger gedrag wanneer er gevaar bestaat voor recidive. De dreiging moet bestaan op het ogenblik dat de beperkende maatregel door de nationale autoriteiten wordt genomen of door de rechter wordt getoetst. Reeds uitgesproken strafrechtelijke veroordelingen doen slechts ter zake voor zover uit de omstandigheden die tot deze veroordeling hebben geleid, het bestaan blijkt van een persoonlijk gedrag dat een actuele bedreiging van de openbare orde vormt. De autoriteiten moeten hun besluit op een inschatting van het toekomstige gedrag van de betrokkene baseren. Bij deze beoordeling dient bijzonder belang te worden gehecht aan het aantal reeds uitgesproken veroordelingen en hun aard, waarbij met name het aantal gepleegde strafbare feiten en de ernst ervan in aanmerking moeten worden genomen. Voorts is het recidivegevaar van doorslaggevend belang, waarbij de vage mogelijkheid van recidive niet volstaat.
Op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) kan Onze Minister de vreemdeling ongewenst verklaren, tenzij afdeling 3 van toepassing is, indien hij bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis is veroordeeld wegens een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van drie jaren of meer is bedreigd dan wel hem terzake de maatregel als bedoeld in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht is opgelegd.
Op grond van artikel 67, derde lid, van de Vw kan in afwijking van artikel 8 van de Vw de ongewenst verklaarde vreemdeling geen rechtmatig verblijf hebben.
Op grond van artikel 3.86, vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), kan de aanvraag voorts worden afgewezen op grond van artikel 18, eerste lid, onder e, van de Wet, indien de vreemdeling wegens ten minste drie misdrijven bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis een gevangenisstraf of jeugddetentie, een taakstraf of een maatregel als bedoeld in artikel 37a, 38m of 77h, vierde lid, onder a of b, van het Wetboek van Strafrecht is opgelegd, bij onherroepelijke strafbeschikking een taakstraf is opgelegd, dan wel het buitenlandse equivalent van een dergelijke straf of maatregel is opgelegd, en de totale duur van de onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelten van die straffen en maatregelen ten minste gelijk is aan de in het vijfde lid bedoelde norm.
Op grond van artikel 3.86, vijfde lid, van het Vb, voor zover hier van belang, bedraagt de norm bij een verblijfsduur van minder dan drie jaar, één dag.
Op grond van artikel 8.22, eerste lid, van het Vb kan verweerder het rechtmatig verblijf ontzeggen of beëindigen, om redenen van openbare orde of openbare veiligheid, indien het persoonlijke gedrag van de vreemdeling een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt. Alvorens hierover een besluit te nemen, houdt Onze Minister in het bijzonder rekening met de duur van het verblijf van de betrokkene in Nederland, diens leeftijd, gezondheidstoestand, gezins- en economische situatie en sociale en culturele integratie in Nederland en met de mate waarin hij bindingen heeft met zijn land van herkomst.
Paragraaf A4/3.1. van de Vc, voor zover hier van belang, luidt als volgt:
De IND besluit niet tot ongewenstverklaring als de ongewenstverklaring een schending van artikel 8 EVRM betekent. Bij het besluit tot ongewenstverklaring weegt de IND artikel 8 EVRM-aspecten mee.
Paragraaf A4/3.8 van de Vc, voor zover hier van belang, luidt als volgt:
In aanvulling op artikel 67 Vw en artikel 8.22 Vb gaat de IND over tot ongewenstverklaring van de vreemdeling [die burger van de Unie is] van wie het verblijf is ontzegd of beëindigd op grond van de openbare orde en openbare veiligheid als bedoeld in paragraaf B10/2.3 van de Vc.
Paragraaf B10/2.3. van de Vc, voor zover hier van belang, luidt als volgt:
Op grond van artikel 8.22, eerste lid, Vb ontzegt of beëindigt de IND het rechtmatig verblijf als het persoonlijke gedrag van een burger van de Unie of diens familielid een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt, tenzij analoge toepassing van artikel 3.77 of 3.86 Vb niet tot verblijfsbeëindiging zou leiden.