ECLI:NL:RBDHA:2022:12701

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 juni 2022
Publicatiedatum
29 november 2022
Zaaknummer
AMS 22 / 817
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging opvang van ongedocumenteerde vreemdeling in de LVV en procesbelang bij beroepsprocedure

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de opvang van een ongedocumenteerde vreemdeling in de Landelijke Vreemdelingen Voorziening (LVV). De eiser, van Egyptische nationaliteit, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de gemeente Amsterdam om zijn opvang in de LVV te beëindigen. Dit besluit was genomen op 10 juni 2021, waarna het bezwaar op 20 januari 2022 ongegrond werd verklaard. De rechtbank ontving het beroepschrift van eiser op 14 februari 2022 en de zitting vond plaats op 11 mei 2022. Eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. W.G. Fischer, terwijl de gemeente werd vertegenwoordigd door mr. H. van Goldberdinge.

De rechtbank oordeelde dat eiser geen procesbelang had bij de beroepsprocedure, omdat hij op dat moment al opvang genoot in een uitzonderingsbed. De rechtbank concludeerde dat het beroep niet-ontvankelijk was, aangezien eiser niet in een gunstiger materiële positie kon komen dan waarin hij zich al bevond. De rechtbank benadrukte dat de opvang in het uitzonderingsbed vergelijkbaar was met de opvang in de LVV, met uitzondering van de begeleiding door een casemanager. Eiser had aangegeven dat hij niet in rechte opkwam tegen het beëindigen van die begeleiding, maar enkel om geschikte opvang vroeg.

De uitspraak werd gedaan door mr. Y. Moussaoui, in aanwezigheid van griffier mr. T.J.M. Schilder, en werd openbaar uitgesproken op 22 juni 2022. De rechtbank wees erop dat indien eiser het niet eens was met de uitspraak, hij binnen vier weken een beroepschrift kon indienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam

Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 22/817
V-nummer: [nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] , van Egyptische nationaliteit, eiser
(gemachtigde: mr. W.G. Fischer),
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, namens de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. H. van Goldberdinge).

Procesverloop

Bij besluit van 10 juni 2021 (het primaire besluit) is de opvang van eiser in de LVV [1] beëindigd. Het hiertegen gerichte bezwaar is bij besluit van 20 januari 2022 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Op 14 februari 2022 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser tegen dit besluit ontvangen.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 11 mei 2022. Eiser is bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Overwegingen

Griffierecht
1. Eiser heeft verzocht om vrijgesteld te worden van de verplichting tot het betalen van griffierecht vanwege betalingsonmacht. Uit de bij het verzoek overgelegde eigen verklaring omtrent de afwezigheid van vermogen volgt dat eiser aan de voorwaarden voor vrijstelling voldoet. Eiser heeft dus geen griffierecht te betalen.
Waar gaat de zaak over?
2. Eiser is een ongedocumenteerde vreemdeling. Op 16 juli 2019 is eiser toegelaten tot de LVV. Vervolgens is er een persoonlijk perspectiefplan opgesteld samen met eisers casemanager. Aan eiser is een aanbod van vertrek gedaan en deze is door eiser niet geaccepteerd. Op 18 mei 2021 heeft eisers casemanager meegedeeld dat eiser niet wenst terug te keren naar zijn land van herkomst. Gelet hierop is door verweerder besloten dat eiser per 18 mei 2021 niet meer in aanmerking komt voor opvang in de LVV. Per die datum verblijft eiser op een zogenoemde uitzonderingsbed.
Standpunt verweerder
3.1.
Verweerder stelt ten eerste dat het onderdak en de begeleiding in de LVV zijn aan te merken als buitenwettelijk begunstigend beleid. Door een vreemdeling zonder recht op verblijf kan dan ook geen aanspraak worden gemaakt op de voortzetting van de voorzieningen in de LVV. De deelname aan de LVV eindigt in ieder geval na anderhalf jaar en wordt voortijdig beëindigd wanneer onvoldoende medewerking wordt verleend aan het bereiken van de beoogde oplossing. Eiser heeft op 15 juli 2019 met deze voorwaarden ingestemd. In paragraaf 5.5.2. van het Uitvoeringsplan 24-uursopvang ongedocumenteerden staat dat werken aan een perspectief centraal staat en een voorwaarde is voor continuering van het verblijf in de LVV. Verweerder stelt zich daarbij op het standpunt dat eiser onvoldoende medewerking heeft verleend aan het bereiken van de beoogde oplossing.
3.2.
Verder stelt verweerder zich op het standpunt dat de staat de algemene verplichting heeft om aan niet rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen opvang te verlenen. Verweerder stelt zich daarbij op het standpunt dat eventuele dakloosheid een gevolg zal zijn van eisers eigen keuze om niet mee te werken aan een terugkeer naar zijn land van herkomst.
Standpunt eiser
4. Eiser kan zich met het bestreden besluit niet verenigen en voert het volgende aan. Op 22 september 2020 heeft de casemanager in overleg met de IND [2] besloten dat er geen perspectief meer is voor eiser voor aanvraag van een verblijfsrecht op de grond van artikel 8 van het EVRM [3] . Eiser voert aan dat niet duidelijk is op grond waarvan de casemanager samen met de IND heeft besloten dat er geen perspectief meer is, aangezien er in 2019 nog wel perspectief was. Het uitgangspunt van het gemeentelijke beleid bestaat uit meer dan enkel het vertrek naar het land van herkomst. Verweerder heeft daarom het bestreden besluit niet deugdelijk gemotiveerd. Daarbij stelt eiser dat hij de stukken van het overleg tussen de casemanager en de IND niet heeft. Ook stelt eiser dat hij onterecht niet is gehoord.
Beoordeling rechtbank
5.1.
De rechtbank moet allereerst de vraag beantwoorden of eiser nog procesbelang heeft bij deze beroepsprocedure, omdat uit het dossier is gebleken dat eiser op dit moment opvang geniet in de gemeentelijke opvang middels een uitzonderingsbed.
5.2.
Er is sprake van procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het instellen van beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het bereiken van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van procesbelang.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat eiser geen procesbelang heeft. Eiser kan met dit beroep niet in een gunstiger materiële positie raken dan waarin hij al verkeert. Eiser wordt, zoals op de zitting is gebleken, na zijn vertrek uit de LVV opgevangen doordat aan hem een uitzonderingsbed is geboden. Daarbij is op de zitting duidelijk geworden dat dit uitzonderingsbed zich op dezelfde locatie bevindt als de LVV waar eiser voor
18 mei 2021 verbleef en dat hier medische zorg wordt geboden aan kwetsbare vreemdelingen, waaronder aan eiser. Het enige verschil tussen de LVV opvang dat is beëindigd en het uitzonderingsbed waar eiser momenteel verblijft, is de begeleiding van een casemanager bij het onderzoek naar het verblijfsperspectief dan wel terugkeer naar het land van herkomst die gepaard gaat met de LVV opvang. Op de zitting heeft eiser echter aangegeven dat hij niet in rechte opkomt tegen het beëindigen van die begeleiding. Het gaat hem erom dat hij geschikte opvang krijgt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat aan eiser met het uitzonderingsbed geschikte opvang wordt verleend.
Conclusie
6. Het beroep is niet-ontvankelijk.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Moussaoui, rechter, in aanwezigheid van
mr.T.J.M. Schilder, griffier. De uitspraak is in het openbaar uitgesproken op 22 juni 2022
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Landelijke Vreemdelingen Voorziening.
2.De Immigratie- en Naturalisatiedienst.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.