In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 november 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de intrekking van de internationale beschermingsstatus van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van eiser. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 24 januari 2020 was genomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroepschrift van eiser, dat op 22 augustus 2022 was ingediend, te laat was ontvangen, aangezien de termijn voor het indienen van beroep op 21 februari 2020 was verstreken.
De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift vier weken bedraagt, en dat deze termijn begint te lopen vanaf de dag na de bekendmaking van het besluit. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bestreden besluit op de juiste wijze was bekendgemaakt aan eiser, aangezien het was verzonden naar het laatst bekende adres. Eiser had echter nagelaten om de staatssecretaris op de hoogte te stellen van zijn adreswijziging, wat hem de verantwoordelijkheid oplegde om dit binnen vijf dagen te doen.
De rechtbank concludeert dat eiser door zijn nalatigheid het risico heeft genomen dat het besluit naar zijn oude adres zou worden verzonden. Aangezien het beroep te laat was ingediend en er geen verschoonbare termijnoverschrijding kon worden vastgesteld, heeft de rechtbank het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is gedaan door rechter E.F. Bethlehem, in aanwezigheid van griffier S.C. Spruijt, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.