2.2Bij besluit van 17 mei 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder alsnog een besluit genomen en het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. De LVV is beëindigd omdat sprake was van een voorliggende voorziening. Eiseres is namelijk opgevangen in het AZC[plaats] sinds 3 september 2021. Verweerder stelt zich daarom op het standpunt dat eiseres met haar bezwaar niet kan bereiken dat alsnog opvang wordt geboden.
3. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het niet tijdig nemen van een besluit voor de toepassing van de wettelijke voorschriften over beroep gelijkgesteld met een besluit, zodat daartegen op grond van artikel 8:1 van de Awb beroep kan worden ingesteld. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
4. Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Awb heeft het beroep mede betrekking
op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt. De rechtbank ziet zich daarom ambtshalve voor de vraag gesteld of eiseres procesbelang heeft bij het voeren van deze procedure.
5. De rechtbank stelt vast dat eiseres opvang wil en dat zij momenteel opvang krijgt. Verweerder heeft in zijn besluit van 17 mei 2022 namelijk aangegeven dat eiseres is geplaatst in de opvanglocatie AZC [plaats] . Eiseres heeft in haar schrijven van 17 mei 2022 bevestigd dat zij verblijft in een voorziening van het COA.De rechtbank overweegt verder dat eiseres in het beroepschrift of in het nadere schrijven van 17 mei 2022 niet heeft aangegeven wat zij nog wenst te bereiken met dit beroepschrift, behalve een beslissing over de proceskostenveroordeling en bestuurlijke dwangsommen. Gelet op het laatste constateert de rechtbank dat niet geheel tegemoet is gekomen aan het beroep van eiseres omdat zij het niet eens is met de vaststelling van de bestuurlijke dwangsom die is verschuldigd. Niet gebleken is dat eiseres nog een belang heeft bij het beoordelen van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak wel de verschuldigdheid van verweerder van de hoogte van bestuurlijke dwangsom.
6. De rechtbank overweegt dat eiseres terecht beroep heeft ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op haar bezwaarschrift. Verweerder had ten tijde van het instellen van het beroep namelijk nog niet beslist op het bezwaarschrift, terwijl de wettelijke beslistermijn al was verstreken. Eiseres heeft verweerder op 6 oktober 2021 in gebreke gesteld. Op grond van artikel 4:17 van de Awb verbeurt verweerder dus vanaf 20 oktober 2021 een bestuurlijke dwangsom. Verweerder verbeurt deze dwangsom voor ten hoogste 42 dagen. Op 17 mei 2022 heeft verweerder beslist op het bezwaar. De 42 dagen waren ten tijde van het beslissen ruimschoots verstreken, zodat verweerder de maximale dwangsom van € 1.442,- aan eiseres verbeurt. Het beroep tegen het bestreden besluit voor zover gericht op het toekennen van de bestuurlijke dwangsom, is gegrond.
7. Omdat eiseres terecht beroep heeft ingesteld, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het indienen van de nadere reactie van 17 mei 2022, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 0,5).