ECLI:NL:RBDHA:2022:12716

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 juli 2022
Publicatiedatum
29 november 2022
Zaaknummer
AWB 21 / 7583 en AWB 21 / 7584
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning voor zelfstandige koeriersdiensten op basis van onvoldoende bewijs van zelfstandigheid

In deze zaak heeft eiser, een Ghanese nationaliteit, een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning onder de beperking 'arbeid als zelfstandige' voor zijn koeriersdiensten. De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet heeft aangetoond dat hij daadwerkelijk als zelfstandige arbeid verricht. De rechtbank concludeert dat de overgelegde stukken onvoldoende bewijs leveren voor de zelfstandigheid van eiser, aangezien hij zich laat inhuren door een andere koerier en geen investeringen doet. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en de voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen aanleiding was om de uitzetting te verbieden totdat op het beroep was beslist. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen schending van de hoorplicht heeft plaatsgevonden, omdat eiser geen relevante stukken heeft overgelegd die zijn zelfstandigheid aantonen. De uitspraak is gedaan op 5 juli 2022.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 21/7583 (beroep)
AWB 21/7584 (voorlopige voorziening)
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 5 juli 2022 in de zaken tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] , van Ghanese nationaliteit, eiser en verzoeker,
hierna te noemen: eiser
(gemachtigde: mr. D. Matadien),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.H.A. van Eijk).

Procesverloop

Bij besluit van 22 maart 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 26 februari 2021 tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder de beperking “arbeid als zelfstandige” afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 21 december 2021 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Op 27 december 2021 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen. Bij brief van dezelfde datum is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 23 mei 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. De rechtbank/voorzieningenrechter (rechtbank) heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Overwegingen

Ten aanzien van het beroep
1.1
Eiser heeft in Spanje de status verworven van langdurig ingezetene als bedoeld in artikel 8 van de Richtlijn langdurig ingezetenen. [1]
1.2
Op 26 februari 2021 heeft eiser een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning onder de beperking ‘arbeid als zelfstandige’. Eiser drijft sinds 17 augustus 2020 de eenmanszaak [naam] en voert koeriersdiensten uit.
1.3
Eiser heeft bij zijn aanvraag de volgende stukken overgelegd:
- uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel;
- meerdere facturen die bestemd zijn voor [bedrijf 1] en [bedrijf 2] ; en,
- balans van 31-12-2020 en een winst- en verliesrekening over 2020.
1.4
In bezwaar heeft eiser nog de volgende stukken overgelegd:
- inkomensverklaring van boekhouder over het eerste kwartaal 2021;
- aangifte omzetbelasting eerste kwartaal 2021;
- kolommenbalans over de periode 1 januari 2021 tot en met 15 april 2021; en,
- ondernemingsplan waarvan enkele bladzijden ontbreken.
Besluitvorming verweerder
2. Verweerder heeft de aanvraag in het primaire besluit, gehandhaafd in het bestreden besluit, afgewezen. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser met de door hem overgelegde stukken niet heeft aangetoond dat hij als zelfstandige arbeid verricht. Hiertoe heeft verweerder van belang geacht dat eiser zich als koerier laat inhuren door een andere koerier, wat betekent dat de voor dit bedrijf uitgevoerde werkzaamheden naar hun aard niet als zelfstandige arbeid worden aangemerkt. In bezwaar is verder gebleken dat eiser nog maar werkzaam is voor één opdrachtgever, wat een indicatie vormt dat eiser niet als zelfstandige arbeid verricht. Verder heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat eisers inkomsten duurzaam zijn. Nergens uit de overeenkomst van opdracht met [bedrijf 1] blijkt wat de duur van het PostNL project is. Bovendien blijkt uit de overeenkomst dat het contract te allen tijde kan worden opgezegd, met een opzegtermijn van een maand. Ten aanzien van het ondernemingsplan stelt verweerder zich op het standpunt dat deze niet voldoende is om aannemelijk te maken dat eiser duurzaam over voldoende middelen beschikt. De marktanalyse ontbreekt; de website die wordt genoemd, bestaat niet; niet duidelijk is waar eiser de kosten voor promotie voor gebruikt; stukken met betrekking tot het bezit van een eigen auto zijn niet overgelegd terwijl de kosten wel in de investeringsbegroting zijn opgenomen; het gestelde eigen vermogen is niet aangetoond; onderzoek naar concurrentie is niet duidelijk; ervaring met ondernemen is nergens inzichtelijk gemaakt en opleiding en werkervaring zijn niet aangetoond. Verder is verweerder het niet eens met eiser dat het Unierecht onjuist is toegepast of dat inbreuk wordt gemaakt op het nuttige effect van de Richtlijn. Tevens heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat geen ruimte bestaat om aan het arrest Chakroun [2] te toetsen omdat niet is gebleken dat eisers inkomen voldoende en duurzaam is en eiser arbeid als zelfstandige verricht. Tot slot is volgens verweerder geen sprake van schending van de hoorplicht.
Standpunt eiser
3. Eiser voert aan dat de maatregel van toelating tot Nederland (het doen van de aanvraag en het voldoen aan de voorwaarden) in strijd is met het Unierecht. Verder voert eiser aan dat het Unierechtelijke verdedigingsbeginsel is geschonden door eiser niet te horen voorafgaande aan het nemen van een belastende primaire beschikking. Daarnaast betoogt eiser dat hij koeriersdiensten verricht in opdracht van derden en dat hij wel degelijk een zelfstandige is. Hij heeft altijd koeriersdiensten verricht als zelfstandig ondernemer voor eigen rekening en risico. Van een gezagsverhouding is geen sprake en van een concurrentiebeding evenmin. Ook vanuit perspectief van het Unierecht is geen sprake van een rechtsverhouding die te kwalificeren is als een arbeidsovereenkomst. Over het inkomstenvereiste merkt eiser op dat verweerder niet kenbaar heeft gemaakt gegevens over de periode na het eerste kwartaal van 2021 nodig te hebben. Dit is in strijd met het Unierechtelijke verdedigingsbeginsel.
Het oordeel van de rechtbank
4. De rechtbank merkt als eerste op dat door eiser veel is verwezen naar primair Unierecht. Op de zitting is dit besproken, maar het is de rechtbank nog steeds niet duidelijk geworden wat de beroepsgrond van eiser precies is. Zo heeft eiser niet aangevoerd dat de Richtlijn in strijd is met primair Unierecht en ook niet dat de Richtlijn onjuist is geïmplementeerd, zodat het de rechtbank niet duidelijk is geworden wat de beroepsgrond van eiser dan wel is. De rechtbank zal daarom niet ingaan op de verwijzingen van eiser naar primair Unierecht.
5.1
In artikel 15 van de Richtlijn zijn de voorwaarden voor verblijf in een tweede lidstaat neergelegd. In artikel 15, tweede lid, aanhef en onder a, van de Richtlijn is bepaald dat de lidstaten de vreemdeling kunnen vragen bewijzen te overleggen waaruit blijkt dat hij beschikt over vaste en regelmatige inkomsten die voldoende zijn om zichzelf en zijn gezinsleden te onderhouden zonder een beroep te hoeven doen op het stelsel van sociale bijstand van de betrokken lidstaat. In artikel 15, vierde lid, aanhef en onder a, sub ii, van de Richtlijn is bepaald dat de aanvraag vergezeld gaat van overeenkomstig de nationale wetgeving vereiste bewijsstukken waaruit blijkt dat de vreemdeling voldoet aan de desbetreffende voorwaarden. In het bijzonder wanneer het gaat om de uitoefening van een economische activiteit als zelfstandige, mag worden verwacht dat hij bewijst dat hij beschikt over de volgens het nationale recht noodzakelijke middelen om een dergelijke economische activiteit uit te oefenen, waarbij hij de vereiste documenten en vergunningen overlegt.
5.2
Artikel 15 van de Richtlijn is onder andere geïmplementeerd in het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000. Om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning onder de beperking “arbeid als zelfstandige“ moet eiser op grond van artikel 3.30, eerste lid, van het Vb 2000 aan drie voorwaarden voldoen: eiser moet als zelfstandige voldoende inkomsten verwerven die ook nog eens duurzaam zijn. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser aan twee van de drie voorwaarden niet voldoet: volgens verweerder zijn de inkomsten van eiser niet duurzaam en worden zij niet als zelfstandige verworven.
5.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat eiser daadwerkelijk arbeid als zelfstandige verricht. Uit de door eiser overgelegde stukken kan niet worden geconcludeerd dat sprake is van zelfstandigheid. Eiser wordt namelijk per uur betaald en doet geen investeringen. Eiser heeft geen stukken met betrekking tot de gestelde investering in een eigen auto of in andere bedrijfsmiddelen overgelegd. Van enig ondernemingsrisico is geen sprake en daardoor onderscheidt eiser zich niet van koeriers in loondienst. Daarnaast is gebleken dat eiser nog maar voor één opdrachtgever werkzaam is. Dit vormt eveneens een indicatie dat de door eiser verrichte werkzaamheden in een gezagsverhouding zijn verricht en het karakter van arbeid in loondienst hebben. Bovendien heeft verweerder in zijn beoordeling mogen betrekken dat de opdrachtgever zelf een koeriersdienst is. Eiser laat zich dus inhuren door een andere koerier. Er is niet gebleken dat eiser, in tegenstelling tot de koeriers in loondienst, enige zeggenschap heeft over hoe hij zijn werk uitvoert. Dit wijst erop dat eiser niet daadwerkelijk als zelfstandige arbeid verricht.
5.4
Aangezien eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij als zelfstandige arbeid verricht, voldoet hij niet aan de beperking waaronder hij een verblijfsvergunning heeft aangevraagd. Hierom heeft verweerder zijn aanvraag mogen afwijzen op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000. De rechtbank komt daarom niet toe aan de overige beroepsgronden.
6. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft afgezien van het horen in bezwaar. Eiser heeft in bezwaar geen stukken overgelegd die zijn zelfstandigheid aantonen. Daarom was aanstonds duidelijk dat het bezwaar van eiser op dat onderdeel geen kans van slagen had. Verweerder heeft dan ook terecht aangenomen dat sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar als bedoeld in artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht en af mogen zien van het horen van eiser. Eisers verwijzing naar het arrest Mukarubega van 5 november 2011 [3] gaat niet op. Anders dan de in het arrest aanhangige zaak, is bij eiser geen sprake van een bezwarend besluit. De beroepsgrond slaagt niet.
7. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
8. De gevraagde voorziening strekt ertoe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
9. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank, in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 21/7583,
- verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter, in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 21/7584,
- wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Moussaoui, rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E.D. Dalman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: ED
D:
VK

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen.
2.Arrest van het Hof van Justitie van 4 maart 2010, C-578/08.
3.C-166/13, ECLI:EU:C:2014:2336.