ECLI:NL:RBDHA:2022:12717

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 juli 2022
Publicatiedatum
29 november 2022
Zaaknummer
AWB 21 / 7374
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugkeerbesluit en procesbelang bij vreemdelingenzaken

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 5 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een Surinaamse nationaliteit houder, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder. Eiser ontving bij de uitreiscontrole op Schiphol een terugkeerbesluit, waarbij hij werd opgedragen de Europese Unie binnen 28 dagen te verlaten. Eiser stelde dat het terugkeerbesluit overbodig was, omdat hij al op het punt stond te vertrekken naar Suriname. Hij voerde aan dat zijn persoonlijke omstandigheden onvoldoende waren meegewogen en dat hij een relatie had in Nederland, wat zijn belangen zou moeten beschermen. De rechtbank oordeelde echter dat eiser wel degelijk procesbelang had, omdat het terugkeerbesluit in de toekomst kan leiden tot een inreisverbod van vijf jaar. De rechtbank verwierp het standpunt van eiser dat het terugkeerbesluit overbodig was, aangezien hij niet rechtmatig in Nederland verbleef en de termijn van 706 dagen had overschreden. De rechtbank concludeerde dat verweerder op grond van de Vreemdelingenwet verplicht was om het terugkeerbesluit uit te vaardigen. Eiser had ook geen bewijs geleverd dat hij zijn belangen had gepresenteerd aan de Koninklijke Marechaussee, waardoor de rechtbank oordeelde dat verweerder geen rekening hoefde te houden met eventuele belangen van eiser. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond en wees het verzoek om vrijstelling van het griffierecht toe.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/7374
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 5 juli 2022 in de zaak tussen
[eiser],
geboren op [geboortedatum] , van Surinaamse nationaliteit, eiser
(gemachtigde: mr. M.A.M. Karsten),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.H.A. van Eijk).

Procesverloop

Bij besluit van 27 november 2021 heeft verweerder een terugkeerbesluit aan eiser uitgereikt waarbij eiser is aangezegd dat hij de Europese Unie binnen een termijn van 28 dagen moet verlaten.
Op 17 december 2021 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser tegen het bestreden besluit ontvangen.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 23 mei 2022. Partijen zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Overwegingen

Ten aanzien van het verzoek om vrijstelling van het griffierecht
1. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van de verplichting tot betaling van het griffierecht vanwege betalingsonmacht. De rechtbank ziet in het geval van eiser aanleiding om het verzoek toe te wijzen, zodat eiser is vrijgesteld van de verplichting tot het betalen van het griffierecht.
Ten aanzien van het beroep
2. Eiser is op 27 november 2021 via de luchthaven Schiphol uitgereisd naar Suriname. Bij de uitreiscontrole is vastgesteld dat eiser niet rechtmatig in Nederland verbleef. Bij vertrek is aan eiser een terugkeerbesluit met een vertrektermijn van 28 dagen uitgevaardigd.
3. Eiser voert aan dat er geen gronden zijn om een terugkeerbesluit uit te vaardigen omdat hij al op het punt stond te vertrekken naar Suriname. Hij was al ingecheckt en zijn bagage was afgegeven. Het terugkeerbesluit is overbodig. Verder voert eiser aan dat zijn persoonlijke omstandigheden onvoldoende zijn betrokken. Eiser heeft sinds januari 2019 een relatie met zijn partner, [naam] . Zij woont in Amsterdam met haar minderjarige dochter en heeft de Nederlandse nationaliteit. Eiser heeft aan de medewerker van de Koninlijke Marechaussee bekend gemaakt dat hij het voornemen heeft om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) aan te vragen. De aanvraag is inmiddels ingediend en de procedure voor de mvv loopt nog. In het gehoor heeft eiser verklaard dat hij de zorg draagt voor een in Nederland woonachtig kind en dat er redenen zijn waarom van het opleggen van het terugkeerbesluit zou moeten worden afgezien. Het bestreden besluit is onvoldoende gemotiveerd omdat geen gewicht is toegekend aan eisers omstandigheden. Gelet op deze omstandigheden, is het opleggen van een terugkeerbesluit onevenredig.
4.
Verweerder heeft op de zitting gesteld dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat eiser geen belang meer heeft bij het beroep omdat hij inmiddels is teruggekeerd naar Suriname en dus vrijwillig gehoor heeft gegeven aan het terugkeerbesluit.
5. Anders dan verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiser wel procesbelang heeft. Dit belang kan gelegen zijn in de mogelijkheid dat het terugkeerbesluit in de toekomst op grond van artikel 6.5a, vierde lid, aanhef en onder c, van het Vreemdelingenbesluit 2000 mede ten grondslag zal worden gelegd aan een inreisverbod voor de duur van vijf jaar. Zie in dit verband ook de uitspraak van 1 oktober 2014 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. [1]
6. Eisers standpunt dat verweerder geen terugkeerbesluit had mogen uitvaardigen omdat het overbodig was, volgt de rechtbank niet. Bij de uitreiscontrole op Schiphol is vastgesteld dat eiser niet rechtmatig in Nederland verbleef en hij de vrije termijn al met 706 dagen had overschreden. Omdat eiser niet rechtmatig in Nederland verbleef, was verweerder op grond van artikel 62a van de Vreemdelingenwet 2000 gehouden een terugkeerbesluit uit te vaardigen. Het uitvaardigen is gelet op hetgeen onder 5. is overwogen, niet overbodig. Het terugkeerbesluit is namelijk van invloed op een eventueel in de toekomst op te leggen inreisverbod. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Ten aanzien van de beroepsgrond dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van eiser, overweegt de rechtbank als volgt. Op de zitting heeft eiser betoogd dat hij aan de wachtmeester van de Koninklijke Marechaussee een brief heeft overgelegd waarin zijn belang is omschreven. Verweerder ontkent en betwist dat. Eiser heeft niet onderbouwd dat de brief daadwerkelijk is overgelegd, dan wel dat hij de brief heeft laten zien aan de wachtmeester op Schiphol. De rechtbank kan daar dus niet vanuit gaan. Eiser heeft bij het opleggen van het terugkeerbesluit schriftelijk verklaard niet nader gehoord te willen worden. Verweerder heeft daarom geen rekening met eventuele belangen van eiser kunnen en hoeven houden. Van andere bijzondere omstandigheden die maken dat verweerder had moeten afzien van het uitvaardigen van het terugkeerbesluit is niet gebleken.
8. De rechtbank verklaart eisers beroep tegen het terugkeerbesluit ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Moussaoui, rechter, in aanwezigheid van mr. E.D. Dalman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: ED
D:
VK

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.