ECLI:NL:RBDHA:2022:12784

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 november 2022
Publicatiedatum
30 november 2022
Zaaknummer
NL22.21343
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid van Italië en gezinsbanden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 november 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Eritrese nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag echter niet in behandeling genomen, omdat uit Eurodac-onderzoek bleek dat de eiser op 20 januari 2022 illegaal Italië is binnengekomen. De rechtbank heeft de zaak behandeld in aanwezigheid van de eiser en zijn gemachtigde, alsook een tolk. De eiser heeft aangevoerd dat Nederland zijn asielaanvraag aan zich moet trekken op basis van de artikelen 9 en 17 van de Dublinverordening, omdat hij afhankelijk is van zijn halfbroer die rechtmatig in Nederland verblijft. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de eiser geen bewijs heeft geleverd van de gezinsband met zijn halfbroer en dat een halfbroer niet als gezinslid kan worden aangemerkt volgens de Dublinverordening. Bovendien heeft de rechtbank vastgesteld dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die maken dat de overdracht aan Italië onevenredig hard zou zijn. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.21343

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. J.C.A. Koen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.R.J. Maas).

Procesverloop

Bij besluit van 19 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL22.21344, op 21 november 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Solomon. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1998 en de Eritrese nationaliteit te hebben. Hij heeft op 6 maart 2022 in Nederland asiel aangevraagd.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder die aanvraag niet in behandeling genomen. Uit onderzoek uit Eurodac is gebleken dat eiser op 20 januari 2022 Italië illegaal is ingereisd. Op grond van artikel 13, eerste lid, van de Dublinverordening [1] is de lidstaat waar de vreemdeling op illegale wijze de grens heeft overschreden vanuit een derde land, verantwoordelijk voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming. Verweerder heeft Italië daarom verzocht om eiser over te nemen. De Italiaanse autoriteiten zijn daarmee op 15 juni 2022 akkoord gegaan.
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert daartoe aan dat Nederland zijn asielaanvraag aan zich moet trekken op grond van de artikelen 9 en 17 van de Dublinverordening. Eisers halfbroer verblijft rechtmatig in Nederland en eiser is afhankelijk van hem. Hij voelt zich veilig bij zijn halfbroer, met name na de verschrikkingen die eiser in Libië heeft meegemaakt. Uit punt 14 en 16 van de considerans van de Dublinverordening volgt dat eerbiediging van het familieleven voorop dient te staan en dat de band van familieleden die afhankelijk van elkaar zijn eerbiedigt moet worden.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet in geschil is dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers verzoek om internationale bescherming. In geschil is of verweerder de verantwoordelijkheid voor de behandeling van eisers asielaanvraag aan zich had moeten trekken.
5. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser geen beroep op artikel 9 van de Dublinverordening kan doen. Daargelaten dat eiser geen enkel document heeft overgelegd waaruit de gestelde gezinsband met zijn broer blijkt, kan een halfbroer
niet aangemerkt kan worden als gezinslid in de zin van artikel 2, onder g, van de Dublinverordening. Bovendien heeft eiser in het aanmeldgehoor verklaard dat hij niet afhankelijk is van zijn halfbroer. De verwijzing van eiser op punt 14 en 16 van de considerans van de Dublinverordening, leidt dan ook niet tot een ander oordeel.
6. Verweerder heeft tot slot geen reden hoeven zien om op grond van artikel 17 van de Dublinverordening de behandeling van de asielaanvraag van eiser onverplicht aan zich te trekken. Verweerder heeft in wat eiser naar voren heeft gebracht in redelijkheid geen bijzondere individuele omstandigheden aanwezig hoeven achten die maken dat eisers overdracht van een onevenredige hardheid getuigt. Verweerder heeft de gestelde belangen reeds meegewogen bij de vraag of artikel 9 van de Dublinverordening moet worden toegepast. De overige omstandigheden die eiser heeft aangevoerd ten aanzien van de gestelde verschrikkingen die hij in Libië heeft meegemaakt en dat hij geen familie heeft in Italië, heeft verweerder kunnen aanmerken als niet voldoende bijzonder om van de overdracht aan Italië af te zien wegens een onevenredige hardheid.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verordening nr. (EU) 604/2013.