ECLI:NL:RBDHA:2022:12787

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 november 2022
Publicatiedatum
30 november 2022
Zaaknummer
NL22.19064
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een opvolgende asielaanvraag en de ontvankelijkheid daarvan

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 november 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser, een Colombiaanse nationaliteitdrager. Eiser had eerder een asielaanvraag ingediend die ongegrond was verklaard. Op 31 januari 2022 diende hij een opvolgende aanvraag in, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 10 november 2022, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris een onjuiste beoordelingsmaatstaf had gehanteerd bij de beoordeling van de opvolgende aanvraag. De rechtbank stelde vast dat eiser nieuwe elementen had overgelegd die relevant konden zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, en dat de staatssecretaris ten onrechte had geconcludeerd dat deze aanvraag niet-ontvankelijk was. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak van de rechtbank en eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.518,00.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.19064

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. E.W.B. van Twist),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C.W.M. van Breda).

ProcesverloopBij besluit van 22 september 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser in de verlengde procedure niet-ontvankelijk verklaard en eiser een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL22.19065, op 10 november 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M.L. de Keijzer-Ferreira Ribeiro. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1968 en heeft de Colombiaanse nationaliteit. Op 8 oktober 2021 heeft hij in Nederland een eerste asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 5 november 2021 heeft verweerder de aanvraag ongegrond verklaard. Het daartegen door eiser ingestelde beroep is bij uitspraak van 13 december 2021 van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, ongegrond verklaard [1] .
2. Op 31 januari 2022 heeft eiser de onderhavige aanvraag ingediend. Eiser heeft screenshots van camera’s van rondom zijn woning, een pamflet van Aguilas Negras, een verzoek om bescherming van een deelgemeente aan de politie en een e-mail van Amnesty International overgelegd ter onderbouwing van deze aanvraag.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard [2] op de grond dat sprake is van een opvolgende aanvraag waaraan eiser geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag heeft gelegd of waarin geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Verweerder heeft overwogen dat eiser niet heeft kunnen onderbouwen dat hij bedreigd wordt door de onbekende man op de screenshots. Daarnaast blijkt uit de screenshots niet dat eiser wordt bedreigd door Aguilas Negras en dat zij het pamflet onder zijn deur hebben geschoven. Tevens staat in rechte vast dat het ongeloofwaardig is dat eiser wordt bedreigd vanwege zijn deelname aan demonstraties. Een verzoek om bescherming van een deelgemeente aan de politie maakt dat niet anders. Tot slot is de e-mail van Amnesty International geen bewijs dat eiser daadwerkelijk met Amnesty International heeft samengewerkt.
4. Eiser voert hiertegen aan dat de aanvraag ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Eiser is van mening dat de screenshots wel degelijk een bewijs zijn van de bedreigingen en het voortduren daarvan. Daarnaast is het pamflet op zichzelf al een bewijsmiddel. Het gaat immers meer om de inhoud ervan en niet om de wijze van bezorging. Verder stelt eiser dat wanneer er wel een onderbouwing van de gestelde deelname aan de demonstraties komt, het oordeel van verweerder dat de gestelde deelname ongeloofwaardig is, opgeschort dan wel herzien moet worden. Dit is ten onrechte niet terug te vinden in het besluit. Tot slot maakt een e-mail van Amnesty International duidelijk dat de gestelde vrees van eiser valt binnen hetgeen bekend is uit de openbare bronnen omtrent de algehele situatie in Colombia.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw kan verweerder een opvolgende asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaren als de vreemdeling hier geen nieuwe elementen of bevindingen aan ten grondslag heeft gelegd of als daarin geen relevante nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen. Het ligt daarom op de weg van eiser om bij zijn opvolgende aanvraag dergelijke nieuwe elementen of bevindingen naar voren te brengen.
6. In de zaak L.H. tegen Nederland heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie overwogen dat de beoordeling van opvolgende asielaanvragen die verweerder moet maken in het kader van artikel 40, tweede en derde lid, van de Procedurerichtlijn, bestaat uit twee stappen [3] . De eerste stap is de beoordeling van de ontvankelijkheid van de aanvraag. Deze stap bestaat uit twee fasen. De eerste fase is het onderzoek of er nieuwe elementen of bevindingen zijn in verband met de behandeling van de vraag of hij in aanmerking komt voor internationale bescherming. Alleen als er nieuwe elementen of bevindingen zijn ten opzichte van de eerdere asielaanvraag, komt verweerder toe aan de tweede fase. In de tweede fase wordt onderzocht of de nieuwe elementen en bevindingen de kans aanzienlijk groter maken dat de vreemdeling in aanmerking komt voor internationale bescherming. Aan de in fase één en twee genoemde ontvankelijkheidsvereisten moet beiden zijn voldaan voordat wordt toegekomen aan stap twee die inhoudt dat verweerder de opvolgende asielaanvraag inhoudelijk beoordeelt.
7. De Afdeling [4] heeft op 15 september 2022 een uitspraak gedaan over het toetsingskader in opvolgende aanvragen. [5] De Afdeling oordeelt in die uitspraak dat verweerder in opvolgende aanvragen een onjuiste beoordelingsmaatstaf hanteert voor fase twee bij de eerste stap. Verweerder hanteert de maatstaf zoals is opgenomen in artikel 40, derde lid van de Procedurerichtlijn. In dit artikel staat dat in fase twee moet worden beoordeeld of nieuwe elementen of bevindingen de kans op internationale bescherming aanzienlijk groter maken. De in dit artikel gehanteerde maatstaf kan echter alleen worden gebruikt als dit artikel uitdrukkelijk in de nationale wetgeving is geïmplementeerd. Dat is voor Nederland niet het geval. In artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw is opgenomen dat verweerder moet beoordelen of nieuwe elementen of bevindingen relevant kunnen zijn voor de beoordeling. Deze maatstaf is dus een minder streng ontvankelijkheidscriterium voor fase twee dan de Procedurerichtlijn kent.
8. Eiser heeft bij zijn opvolgende aanvraag verschillende documenten overgelegd. Niet in geschil is dat deze documenten dateren van na het besluit in de eerste asielprocedure en niet eerder zijn beoordeeld. Er is daarom sprake van nieuwe elementen. Aan de eerste fase van stap één zoals volgt uit het arrest L.H. is dan ook voldaan. Ten aanzien van de tweede fase van stap één blijkt uit het bestreden besluit dat verweerder heeft beoordeeld of de door eiser overgelegde documenten de kans op internationale bescherming aanzienlijk groter maken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daarmee een te streng ontvankelijkheidscriterium gehanteerd. Verweerder had moeten beoordelen of de documenten relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag, zoals volgt uit artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d van de Vw. Nu verweerder in het besluit een onjuiste beoordelingsmaatstaf heeft gebruikt, bevat het besluit een motiveringsgebrek en is het beroep reeds daarom gegrond. De rechtbank komt daarom niet toe aan een nadere bespreking van de beroepsgronden.
9. Gelet op het voorgaande is de aanvraag ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit en draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak en de uitspraak van de Afdeling van 15 september 2022.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,00,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak en de uitspraak van de Afdeling van 15 september 2022;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,00,- (
duizendvijfhonderdachttien euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr.Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

2.Op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
3.Arrest van 10 juni 2021, ECLI:EU:C:2021:478.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.