In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 november 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser, een Colombiaanse nationaliteitdrager. Eiser had eerder een asielaanvraag ingediend die ongegrond was verklaard. Op 31 januari 2022 diende hij een opvolgende aanvraag in, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 10 november 2022, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris een onjuiste beoordelingsmaatstaf had gehanteerd bij de beoordeling van de opvolgende aanvraag. De rechtbank stelde vast dat eiser nieuwe elementen had overgelegd die relevant konden zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, en dat de staatssecretaris ten onrechte had geconcludeerd dat deze aanvraag niet-ontvankelijk was. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak van de rechtbank en eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.518,00.