ECLI:NL:RBDHA:2022:12841

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 november 2022
Publicatiedatum
1 december 2022
Zaaknummer
NL22.4605
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid beroep asielaanvraag en bestuurlijke dwangsom

In deze zaak heeft eiser op 18 maart 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag van 2 september 2021. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 16 mei 2022 alsnog op de asielaanvraag beslist. Eiser heeft zijn beroep gehandhaafd, maar de rechtbank oordeelt dat eiser geen procesbelang meer heeft, omdat de asielaanvraag is ingewilligd. De rechtbank overweegt dat de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND uitsluit dat de artikelen 4:17 tot en met 4:19 en 8:55c van de Awb van toepassing zijn op besluiten op asielaanvragen. Hierdoor kan eiser geen bestuurlijke dwangsom verbeuren. Eiser stelt dat deze wet in strijd is met het Unierecht, maar de rechtbank concludeert dat de procedure voor asielaanvragen een specifiek karakter heeft dat verschilt van andere bestuursrechtelijke procedures. De rechtbank wijst erop dat de wetgever eerder geen beletsel heeft gezien voor de invoering van de dwangsomregeling, maar dat de huidige omstandigheden, zoals de coronapandemie en geopolitieke ontwikkelingen, hebben geleid tot structurele achterstanden in de verwerking van asielaanvragen. De rechtbank concludeert dat het niet toepassen van de dwangsomregeling niet leidt tot onaanvaardbare moeilijkheden voor de vreemdeling om zijn recht op asiel te effectueren. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk en veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 379,50.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.4605

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. S. Thelosen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: R. van der Heijden).

Procesverloop

Eiser heeft op 18 maart 2022 beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag van 2 september 2021.
Op 16 mei 2022 is alsnog op de asielaanvraag van eiser beslist.
Bij bericht van 18 mei 2022 heeft de gemachtigde van eiser meegedeeld dat het beroep wordt gehandhaafd.
De rechtbank doet uitspraak zonder zitting op grond van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Overwegingen

1. Verweerder heeft inwilligend beslist op de asielaanvraag van eiser. Nu hiermee tegemoet is gekomen aan het beroep tegen het niet tijdig nemen van het besluit, heeft eiser in zoverre geen procesbelang meer.
2. De vraag ligt voor of eiser (op grond van artikel 4:19 van de Awb) in beroep kan opkomen tegen de vaststelling van verweerder bij de inwilliging van de asielaanvraag dat hij aan eiser geen bestuurlijke dwangsom verschuldigd is. De Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND sluit uit dat de artikelen 4:17 tot en met 4:19 en 8:55c van de Awb worden toegepast op besluiten op asielaanvragen. Het gevolg hiervan is dat verweerder aan eiser geen bestuurlijke dwangsommen kan verbeuren. Eiser stelt zich blijkens zijn reactie van 4 mei 2022 op het standpunt dat de Tijdelijke wet in zoverre onverbindend is wegens strijd met het Unierecht. Hij verwijst hierbij naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 22 april 2022. [1]
3. Bij de beoordeling van de verenigbaarheid van de hier aan de orde gestelde regeling met het Unierecht geldt dat het buiten toepassing stellen van de bestuurlijke dwangsomregeling niet mag resulteren in voor asielaanvragen ongunstiger procedurevoorschriften dan die welke gelden voor soortgelijke situaties naar nationaal recht (gelijkwaardigheidsbeginsel). Daarnaast mag de uitoefening van het door het Unierecht verleende recht op internationale bescherming in de praktijk niet onmogelijk of uiterst moeilijk worden gemaakt (doeltreffendheidsbeginsel).
4. In genoemde uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, is geconcludeerd tot de onverbindendheid van artikel 1 van de Tijdelijke wet, voor zover daarbij de toepassing van de artikelen 4:17 tot en met 4:19 en artikel 8:55c van de Awb is uitgesloten voor besluiten op asielaanvragen. De rechtbank overweegt daartoe in de uitspraak dat bedoelde uitsluiting in strijd is met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel, omdat de voor de behandeling van asielaanvragen geldende procedureregels door deze uitsluiting ongunstiger zijn dan die voor soortgelijke (nationaalrechtelijke) procedures.
5. Anders dan in de genoemde uitspraak komt de rechtbank thans tot de conclusie dat soortgelijke nationaalrechtelijke procedures zich niet voordoen. De rechtbank is in navolging van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, [2] van oordeel dat de procedure om te beslissen op een asielaanvraag een specifiek karakter heeft dat wezenlijk verschilt van andere bestuursrechtelijke vergunningprocedures. Het bestuur is immers (anders dan bij overige verblijfsrechtelijke vergunningaanvragen) voor zijn bewijsgaring grotendeels afhankelijk van (vaak meerdere) uitvoerige gehoren. Daarbij kan het aantal aanvragen zodanig fluctueren dat het lastig is om te bepalen welke redelijke structurele uitvoeringscapaciteit voorhanden dient te zijn om substantiële achterstanden te voorkomen. Dat de Procedurerichtlijn [3] voorziet in de mogelijkheid om vanwege de complexiteit van een aanvraag of vanwege massale instroom de beslistermijn te verlengen is een bevestiging van het bijzondere karakter van de asielprocedure.
6. De omstandigheid dat de wetgever in deze kenmerken van de asielprocedure eerder geen beletsel heeft gezien voor invoering van de dwangsomregeling in artikel 4:17 van de Awb neemt naar het oordeel van de rechtbank niet weg dat diezelfde wetgever daar later, gezien de grote achterstanden die intussen waren ontstaan in de verwerking van asielaanvragen, anders over mocht denken. Nu door meerdere opeenvolgende oorzaken (coronapandemie, arbeidsmarktomstandigheden en geopolitieke ontwikkelingen) de achterstanden intussen structureel lijken te zijn geworden, kan daarbij worden vastgesteld dat de bestuurlijke dwangsomregeling in asielzaken niet bijdraagt aan een oplossing. Vanwege de vele extra geschillen die door de dwangsomregeling als zodanig worden gegenereerd, kan deze regeling zelfs bijdragen aan versterking van de capaciteitsproblemen, bij zowel de uitvoeringsorganisatie als de rechterlijke macht. Dat de bestaande uitvoeringsachterstanden mede zijn te wijten aan een, achteraf gezien, te ver ingekrompen uitvoeringscapaciteit doet niet af aan de inherent andere karakteristiek van de asielprocedure, zoals hiervoor is overwogen.
7. Evenmin kan worden gezegd dat door het niet langer toepassen van de regeling voor bestuurlijke dwangsommen, het voor de vreemdeling onmogelijk of onaanvaardbaar moeilijk wordt om zijn het recht op asiel te effecturen (het doeltreffendheidsbeginsel). De Procedurerichtlijn verplicht niet tot het opnemen van een dergelijke voorziening in de nationale wetgeving. Daarnaast doet het ontbreken van deze voorziening niet af aan de voor het bestuur bestaande wettelijke verplichting om binnen een vastgestelde termijn op de aanvraag te beslissen, noch aan de mogelijkheid om over de schending hiervan te klagen bij de rechter of aan de mogelijkheid dat diens uitspraak wordt afgedwongen met een rechterlijke dwangsom.
8. Nu artikel 1 van de Tijdelijke wet in dit geval de mogelijkheid van een bestuurlijke dwangsom uitsluit, kan eiser met zijn beroep niet bereiken wat hij wil, zodat ook in zoverre het procesbelang ontbreekt.
9. Het beroep zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
10. Eiser heeft vanwege het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag terecht beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank ziet daarom aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 379,50 bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 379,50 (driehonderdnegenenzeventig euro en 50 cent).
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

2.Uitspraak van 24 maart 2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:1485.
3.Richtlijn van 26 juni 2013 (2013/32/EU).