ECLI:NL:RBDHA:2022:12878

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 november 2022
Publicatiedatum
1 december 2022
Zaaknummer
21/5236
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de bevoegdheid van de burgemeester tot oplegging van een last onder dwangsom in het kader van openbare orde en samenscholing

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 29 november 2022, wordt het beroep van eiser tegen een last onder dwangsom beoordeeld. De burgemeester van Gouda had deze last opgelegd op basis van een vermeende overtreding van artikel 2:1 van de Algemene Plaatselijke Verordening Gouda 2020, die samenscholing verbiedt. Eiser, vertegenwoordigd door mr. C.L. van Oostveen, betwistte de bevoegdheid van de burgemeester om deze last op te leggen, stellende dat hij niet betrokken was bij de groep die op 26 januari 2021 werd aangehouden. De rechtbank concludeert dat de burgemeester niet voldoende bewijs heeft geleverd dat eiser daadwerkelijk de overtreding heeft begaan. De rechtbank oordeelt dat de burgemeester niet bevoegd was om de last onder dwangsom op te leggen, omdat er onvoldoende concrete informatie was die aantoont dat eiser deel uitmaakte van een samenscholing met kwade bedoelingen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en verklaart het bezwaar van eiser gegrond, waardoor de burgemeester verplicht wordt om de proceskosten te vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs bij het opleggen van bestuursrechtelijke sancties.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/5236

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 november 2022 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. C.L. van Oostveen),
en

de burgemeester van Gouda, verweerder

(gemachtigde: mr. J.L. van den Dool).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de last onder
dwangsom die aan eiser is opgelegd met het besluit van 27 januari 2021.
Met het bestreden besluit van 9 juli 2021 op het bezwaar van eiser is de
burgemeester bij dat besluit gebleven.
De burgemeester heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 1 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan
hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de burgemeester. Eiser was niet aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank beoordeelt of de burgemeester bevoegd was de last onder dwangsom
aan eiser op te leggen. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
1.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Waar gaat deze zaak over?
2. Het besluit van 27 januari 2021 is genomen naar aanleiding van een bestuurlijke
rapportage. De rechtbank leidt uit de bestuurlijke rapportage van de politie van 27 januari 2021 het volgende af.
2.1.
De rijksoverheid heeft als maatregel ter bestrijding van de coronapandemie op
23 januari 2021 een avondklok ingesteld die elke dag van kracht is tussen 21:00 uur en 04:30 uur. Op 24 januari 2021 hebben zich naar aanleiding hiervan op verschillende plaatsen in het land wanordelijkheden voorgedaan. Op sociale media werd opgeroepen tot rellen, waarna op 25 januari 2021 ongeregeldheden hebben plaatsgevonden in verschillende wijken in Gouda.
2.2.
Op 26 januari 2021 heeft de politie via de wijkagenten vernomen dat op sociale
media het bericht rondging dat men op die dag om 15:00 uur wilde verzamelen in de wijk Bloemendaal in Gouda. De politie heeft toezicht gehouden bij het winkelcentrum in deze wijk en gezien dat daar een groep van zes jongeren stenen en hout leek te verzamelen. Omdat bij de meeste rellen in het land gebruik is gemaakt van onder meer stenen en vuurwerk, had de politie het vermoeden dat deze personen zouden gaan rellen en vernielingen zouden aanrichten. De berichtgeving, oproepen en de bijbehorende tijdstippen op sociale media kwamen overeen met de later waargenomen gebeurtenissen. Daarom werden deze zes personen aangemerkt als verdachten van het strafbare feit opruiing. Deze zes personen, onder wie eiser, zijn omstreeks 16:38 uur door de politie aangehouden. De gsm’s van deze personen zijn inbeslaggenomen en onderzocht, op grond waarvan verder aannemelijk kan worden geacht dat zij betrokken zijn bij opruiing, dan wel het zich schuldig maken aan openlijke geweldpleging.
2.3.
Op 9 juli 2021 heeft de burgemeester met het besluit op bezwaar (het bestreden
besluit) het primaire besluit deels in stand gelaten. De last die ziet op het verbod op samenkomen op grond van de Wet publieke gezondheid in samenhang met de Tijdelijke regeling maatregelen covid-19 is verwijderd. In het bestreden besluit is eiser gelast zich te onthouden van:
- het deelnemen aan samenscholing;
- het bij zich hebben van zaken waarvan het aannemelijk is dat deze zijn meegebracht of aanwezig zijn om de orde te verstoren dan wel schade aan zaken of letsel aan personen toe te brengen.
Verder is de motivering aangevuld met de verklaring van de politie van
17 mei 2021. In deze verklaring stond de uitkomst van het digitale onderzoek aan de telefoon van eiser. Eiser bleek deelnemer te zijn geweest in chatgroepen op Telegram en in één van die chatgroepen, genaamd, “herresgouda” heeft eiser ook actief gereageerd met de oproep dat Gouda ook “op de kaart” moest komen, nadat hij een foto van het overzicht stuurde waar de politie tijdens de avondklokrellen aanwezig was geweest.
Heeft de burgemeester aannemelijk gemaakt dat eiser de overtreding heeft begaan?
3. De burgemeester heeft aan de last onder dwangsom ten grondslag gelegd dat eiser
artikel 2:1 van de Algemene Plaatselijke Verordening Gouda 2020 (APV) – het verbod op samenscholing – heeft overtreden. De rechtbank moet dan ook eerst beoordelen of de burgemeester terecht tot deze conclusie is gekomen.
3.1.
Eiser stelt op dit punt dat hij niet behoorde tot de groep van personen die tegelijk
met hem zijn aangehouden. Hij was enkel in de buurt toen zij werden aangehouden. Uit de bestuurlijke rapportage of de aanvullende verklaring van de politie blijkt niet dat hij behoorde tot de groep die is geobserveerd en nergens blijkt uit dat hij artikel 2:1 van de APV heeft overtreden. Ook blijkt niet dat hij actief heeft opgeroepen tot rellen. Bovendien is eiser op 3 november 2021 vrijgesproken van opruiing. Eiser is van mening dat ook de bestuursrechtelijke bewijsmaatstaf in dit geval niet is gehaald. Het besluit is gebaseerd op een onjuiste grondslag en daarom onvoldoende gemotiveerd.
3.2.
De burgemeester stelt zich op het standpunt dat uit alle feiten en omstandigheden -in
onderlinge samenhang bezien- kan worden geconcludeerd dat het aannemelijk is dat eiser artikel 2:1 van de APV heeft overtreden. De burgemeester verwijst daarbij naar de bestuurlijke rapportage en de aanvullende verklaring van de politie van 17 mei 2021. In beroep heeft de burgemeester nog stukken uit het strafdossier van eiser overgelegd, die de burgemeester heeft ingezien. Dit zijn een proces-verbaal van bevindingen over de Telegramgroep ‘0182Opslot” en het proces-verbaal van aanhouding van eiser. Volgens de burgemeester bevestigt deze meer gedetailleerde informatie uit die processen-verbaal het standpunt dat het aannemelijk is dat eiser onderdeel uitmaakte van de groep verdachten en dus artikel 2:1 van de APV heeft overtreden.
3.3.
De rechtbank stelt vast dat de last onder dwangsom is opgelegd in het belang van de
openbare orde met het doel nieuwe wanordelijkheden als gevolg van samenscholingen en daaruit voorkomend orde verstorend en overlast gevend gedrag te voorkomen. Het betreft een belastend besluit. Daarom dient de burgemeester aannemelijk te maken dat eiser heeft deelgenomen aan samenscholing en zaken aan het verzamelen was die gebruikt konden worden om te rellen en de orde te verstoren. Hierin is de burgemeester niet geslaagd. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
3.4.
De rechtbank is van oordeel dat de door eiser overgelegde onderliggende processen-verbaal uit het strafdossier een ander beeld geven van hetgeen al dan niet is waargenomen door de verbalisanten en wat in de eerdergenoemde bestuurlijke rapportage staat. Zo blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen van 26 januari 2021 dat melding wordt gedaan van een groep van vijftien personen die zich op het Ganzenburg zou hebben verzameld, waarvan zeven tot acht personen ter plaatse werden aangetroffen en dat de andere helft van de groep op enig moment naar het winkelcentrum zou zijn gegaan om karton en wasbenzine te halen. In het proces-verbaal van observatie dat ziet op hetgeen verder op het Ganzenburg (bij het speelveldje) is waargenomen, wordt gerelateerd dat een groep bezig is met het vullen van een supermarktkarretje met takken en het pakken en breken van stenen. Drie personen worden in deze observatie specifiek gevolgd en nader omschreven met een signalement. De groep wisselt een aantal keer van samenstelling en een deel vertrekt rond 16:15 uur in de richting van winkelcentrum Bloemendaal. Rond 16:20 uur loopt de specifiek genoemde persoon NN1 met twee jongens ook in de richting van het winkelcentrum. Om 16:30 uur gaan zij daar naar binnen en maken contact met een groep jongens en vijf minuten later vinden de aanhoudingen plaats waaronder die van eiser. Niet in geschil is dat eiser niet bij de personen hoort die specifiek zijn gevolgd en waarvan een signalement is gegeven. Ook is eiser niet herkend op foto’s en videobeelden die tijdens deze observatie zijn gemaakt. Uit deze processen-verbaal kan daarom niet worden afgeleid dat en op welk moment eiser onderdeel was van deze groep(en) van wisselende samenstelling, laat staan welke rol hij daarin heeft gehad. In ieder geval volgt hieruit niet dat sprake was van een (vaste) groep van zes personen die zich bezighield met het verzamelen van stenen en hout, die bij elkaar is gebleven tot de aanhoudingen en dat eiser daar al die tijd onderdeel van was, zoals weergegeven in de bestuurlijke rapportage.
3.5.
Het enige element dat eiser koppelt aan de eerder waargenomen groep(en) is het
proces-verbaal van aanhouding van eiser, waarin is gerelateerd dat de verbalisant die de aanhouding verrichtte, dit deed op aanwijzing van het observatieteam. Nu evenwel nergens uit blijkt waar die aanwijzing op is gebaseerd, of (één van de leden van) het observatieteam hem herkend heeft en waarop die herkenning dan berust, kan niet geconcludeerd worden dat deze enkele aanwijzing door de verbalisant voldoende is om aannemelijk te achten dat eiser daadwerkelijk de hem verweten overtreding heeft begaan. Hierbij is van belang dat gelet op de toelichting bij artikel 2:1 van de APV het enkel onderdeel uitmaken van een groep niet voldoende is. Het moet gaan om het groepsgewijs samenkomen van mensen die een dreigende houding aannemen, kwade bedoelingen hebben of bedreigend overkomen. Om vast te kunnen stellen of eiser hieraan heeft deelgenomen moet in ieder geval sprake zijn van enige concrete informatie waaruit blijkt of en op welke wijze eiser onderdeel vormde van een groep die beantwoordt aan deze kenmerken. Of er moet sprake zijn van concrete informatie over het gedrag van eiser waardoor aannemelijk wordt met welk doel hij daarbij aanwezig was. In het feit dat eiser deelnemer was van de Telegramgroepen ‘herresgouda’ en ‘018Opslot’ en dat hij in de eerstgenoemde groep de uitspraak heeft gedaan dat ‘Gouda ook op de kaart moest komen' in combinatie met het delen van een foto van het overzicht waar de politie tijdens de rellen aanwezig was geweest, bestaat onvoldoende aanleiding om tot een ander oordeel te komen. Hieruit kan hoogstens een bepaalde houding van eiser tegenover de rellen en het voortzetten daarvan worden afgeleid, maar daarmee is nog steeds bovenbedoelde concrete informatie nodig om te bepalen of eiser die houding ook daadwerkelijk heeft omgezet in deelname aan een daarop gerichte samenscholing. Uit de hier genoemde informatie mocht de burgemeester dan ook niet afleiden dat eiser het verbod op samenscholing, zoals neergelegd artikel 2:1 van de APV, heeft overtreden.
3.6.
Dat ook de uitlatingen van eiser op sociale media ‘dat Gouda ook op de kaart moet
komen’, zijn aangemerkt als een oproep tot wanordelijkheden, maakt niet dat eiser zich hiermee schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 2:1 van de APV. Er zijn geen concrete aanwijzingen dat eiser ook uitvoering heeft gegeven aan deze oproep, waardoor met deze uitlating alleen geen sprake is van overtreding van artikel 2:1 van de APV. Ook uit de door verweerder in het verweerschrift opgesomde feiten en omstandigheden kan deze conclusie niet worden getrokken, ook niet in onderlinge samenhang bezien.
3.7.
De burgemeester was daarom niet bevoegd om op deze grond de last onder
dwangsom aan eiser op te leggen.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 5:32, eerste
lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.
4.1.
De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van
de Awb zelf in de zaak voorzien door het bezwaar gegrond te verklaren en het primaire besluit te herroepen. Hierbij is van belang dat aan het primaire besluit hetzelfde gebrek kleeft als aan het bestreden besluit. Dit gebrek is weliswaar pas na het primaire besluit en de bestuurlijke rapportage waarop dat was gebaseerd vast komen te staan door het beschikbaar komen van onderliggende processen-verbaal van de politie, maar dit neemt niet weg dat bij een belastend besluit als hier aan de orde het voor risico van verweerder dient te komen als de feiten die aanleiding hebben gegeven tot dat besluit achteraf anders blijken te liggen. Ook het primaire besluit moet daarom onrechtmatig worden geacht.
4.2.
Omdat het beroep gegrond is moet de burgemeester het griffierecht aan eiser
vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. De burgemeester moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.518,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Dit geldt ook voor de bezwaarprocedure omdat eiser daarin niet werd bijgestaan door een professionele gemachtigde. Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet de burgemeester de toegekende vergoeding betalen aan de gemachtigde.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 9 juli 2021 voor zover daarbij aan eiser een last onder dwangsom is opgelegd;
- verklaart het bezwaar tegen het besluit van 27 januari 2021 gegrond;
- herroept het besluit van 27 januari 2021;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het bestreden besluit voor zover dat is vernietigd;
- bepaalt dat de burgemeester het griffierecht van € 181,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt de burgemeester tot betaling van € 1.518,- aan proceskosten aan de gemachtigde van eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. de Wit, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H.T. van Bruggen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 november 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 5:1
1. In deze wet wordt verstaan onder overtreding: een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift.
2. Onder overtreder wordt verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt.
3. Overtredingen kunnen worden begaan door natuurlijke personen en rechtspersonen. Artikel 51, tweede en derde lid, van het Wetboek van Strafrecht is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 5:32
1. Een bestuursorgaan dat bevoegd is een last onder bestuursdwang op te leggen, kan in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
2. Voor een last onder dwangsom wordt niet gekozen, indien het belang dat het betrokken voorschrift beoogt te beschermen, zich daartegen verzet.
3. Indien de last onder dwangsom strekt ter handhaving van het bepaalde bij of krachtens een regeling die is genoemd in hoofdstuk 2, 3 of 4 van de bij deze wet behorende Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak of in de bij deze wet behorende Regeling verlaagd griffierecht, wordt de last onder dwangsom voor de toepassing van de twee laatstgenoemde regelingen aangemerkt als een besluit, genomen op grond van de eerstbedoelde regeling.
Gemeentewet
Artikel 125
1. Het gemeentebestuur is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang.
2. De bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang wordt uitgeoefend door het college, indien de last dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert.
3. De bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang wordt uitgeoefend door de burgemeester, indien de last dient tot handhaving van regels welke hij uitvoert.
4. Een bestuurscommissie bezit de bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang en de bevoegdheid tot het geven van een machtiging tot binnentreden van een woning slechts indien ook die bevoegdheid uitdrukkelijk is overgedragen.
Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Gouda houdende regels omtrent gemeentelijke regelgeving op het gebied van openbare orde en veiligheid (Algemene plaatselijke verordening Gouda 2020)
Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden
1. Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.
2. Het is verboden op een openbare plaats een zaak bij zich te hebben waarvan aannemelijk is dat deze is meegebracht of aanwezig is om de orde te verstoren dan wel schade aan zaken of letsel aan personen toe te brengen.
3. Degene die op een openbare plaats
a. aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan;
b. aanwezig is bij een gebeurtenis die aanleiding geeft tot toeloop van publiek waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan; of
c. zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing;
is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.
4. Het is verboden zich te begeven naar of zich te bevinden op openbare plaatsen die door het bevoegde bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van wanordelijkheden zijn afgezet.
5. Het is verboden, bij openbare samenkomsten en vermakelijkheden op door de burgemeester in verband daarmee aangewezen tijden en plaatsen, voorwerpen of voertuigen op of aan de weg te plaatsen of te hebben.
6. Het is verboden om zich in een groepsverband of verzameling van drie of meer personen zonder redelijk doel op of aan een openbare plaats op te houden, als die plaats deel uitmaakt van een door de burgemeester, in het belang van de bescherming van de openbare orde, aangewezen gebied.
7. De burgemeester kan het verbod in het zesde lid beperken tot bepaalde dagen en uren.
8. Hij die zich bevindt in of aanwezig is bij een groepsverband of verzameling van drie of meer personen als vermeld in het zesde lid, aanhef en onder a, is verplicht zich op het eerste bevel van een ambtenaar van politie in de door hem aangewezen richting te verwijderen.
9. Dit artikel is niet van toepassing op betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.