ECLI:NL:RBDHA:2022:12927

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 juni 2022
Publicatiedatum
2 december 2022
Zaaknummer
NL22.3708
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugkeerbesluit en gezinsband in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 27 juni 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een terugkeerbesluit. Eiser, die gehuwd is met mevrouw [A], had op 4 juni 2021 een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Deze aanvraag was eerder in 2019 afgewezen, maar werd nu toegewezen. Eiser reisde op 2 november 2021 naar Nederland. Echter, op 17 februari 2022 meldde de gemachtigde van eiser dat de gezinsband met referente was verbroken. Hierop legde verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, op 1 maart 2022 een terugkeerbesluit op en sloot de Toegang- en Verblijfprocedure (TEV) af.

Eiser was het niet eens met dit besluit en stelde beroep in, waarbij hij aanvoerde dat hij niet was gehoord over het terugkeerbesluit. De rechtbank oordeelde dat eiser in de gelegenheid had moeten worden gesteld om zijn zienswijze te geven, maar dat het gebrek in de besluitvorming kon worden gepasseerd op grond van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat eiser niet in zijn belangen was geschaad. De rechtbank concludeerde dat de gezinsband ten tijde van de melding daadwerkelijk was verbroken en dat eiser een nieuwe aanvraag voor een mvv kon indienen. Het beroep werd ongegrond verklaard, maar verweerder werd wel veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,00.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.3708
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. V. Sarkisian),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. H. J. Metselaar).

Inleiding

Waarover gaat deze zaak?
1. Eiser is gehuwd met mevrouw [A] (referente). Zij heeft op 4 juni 2021 een aanvraag gedaan voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv), zodat eiser bij haar in Nederland kan verblijven. In 2019 had referente ook al een dergelijke aanvraag gedaan, maar die aanvraag is toen afgewezen omdat - kort gezegd - niet aan de middeleneis werd voldaan.
2. De aanvraag van 4 juni 2021 is toegewezen door verweerder en op 9 september 2021 is aan referente medegedeeld dat de mvv aan eiser mag worden afgegeven.
Eiser is vervolgens op 2 november 2021 naar Nederland gereisd.
3. Op 17 februari 2022 heeft verweerder een melding ontvangen van de gemachtigde dat de gezinsband tussen eiser en referente is verbroken.
Verweerder heeft vervolgens in het besluit van 1 maart 2022 (het bestreden besluit) een terugkeerbesluit aan eiser opgelegd en medegedeeld dat de Toegang- en Verblijfprocedure (TEV) wordt afgesloten.
4. Eiser is het niet eens met het opgelegde terugkeerbesluit en heeft hiertegen beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en de rechtbank heeft de zaak op 30 mei 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen met zijn gemachtigde en referente. Als tolk is verschenen H. El Arrag. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
5. Tijdens de zitting heeft eiser het verzoek om een voorlopige voorziening, dat hij ook had ingediend (zaaknummer NL22.3709), ingetrokken. Deze uitspraak gaat dus nog alleen over het beroep.
Wat is het standpunt van eiser?
6. Eiser vindt dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door het terugkeerbesluit op te leggen zonder dat hij is gehoord en zonder dat hij zijn zienswijze heeft kunnen geven. Als eiser wel was gehoord, dan had hij kunnen toelichten dat de gezinsband kort na de melding van referente weer is hersteld. Bovendien zou eiser bij een gehoor de mogelijkheid hebben gehad om ter plekke een nieuwe aanvraag voor een mvv te doen. In beide gevallen zou eiser rechtmatig verblijf (behouden) hebben en zou geen terugkeerbesluit opgelegd kunnen worden. Nu dit niet is gebeurd, is eiser in zijn belangen geschaad.
Wat is het standpunt van verweerder?
7. Verweerder stelt dat vast stond dat de gezinsband verbroken was door de melding van 17 februari 20221. De TEV-procedure is daarom afgesloten, omdat niet meer aan de voorwaarden voor verlening van de mvv werd voldaan. Op dat moment had eiser geen rechtmatig verblijf meer en was verweerder dus gehouden om een terugkeerbesluit op te leggen, zoals bedoeld in artikel 62 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Volgens verweerder zou het horen van eiser en referente geen toegevoegde waarde hebben gehad, omdat duidelijk was dat niet aan de voorwaarde van een gezinsband werd voldaan. Subsidiair stelt verweerder dat eiser niet in zijn belangen is geschaad door het niet horen en dat het gebrek daarom kan worden gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Het oordeel van de rechtbank
8. De rechtbank is het met eiser eens dat hij in de gelegenheid had moeten worden gesteld om zijn zienswijze te geven over het opleggen van het terugkeerbesluit en de gevolgen daarvan, ook in het kader van de TEV-procedure. Door dit niet te doen en enkel uit te gaan van de melding van 17 februari 2022, zonder eiser in de gelegenheid te stellen om op die melding te reageren, heeft verweerder onzorgvuldig gehandeld. Verweerder moet bij het opleggen van een terugkeerbesluit immers rekening houden met (eventueel) gezinsleven en dient zich dus een goed beeld te vormen van de feitelijke situatie en de gevolgen van het terugkeerbesluit, voordat dit wordt opgelegd2. Daarbij is ook van belang dat eiser en referente al sinds 2019 bezig zijn om een mvv voor eiser te krijgen en steeds veel inspanningen hebben verricht om de benodigde stukken aan te leveren. Verweerder heeft het besluit daarom genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb.
Wat zijn de gevolgen?
9. De rechtbank is van oordeel dat er een gebrek is in de besluitvorming, maar ook dat dit gebrek kan worden gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Awb, omdat eiser niet in zijn belangen is geschaad. Daarbij is van belang dat eiser en referente inmiddels voldoende de gelegenheid hebben gehad om hun standpunten naar voren te brengen en de feitelijke situatie uit te leggen, zodat het niet nodig is om alsnog een hoorzitting te houden
of een zienswijze op te vragen. Eiser en referente erkennen dat de gezinsband ten tijde van de melding in februari 2022 daadwerkelijk was verbroken. De gezinsband is later wel weer
1. Verweerder verwijst hierbij naar paragraaf B7/3.1.5 van de Vreemdelingencirculaire.
2 Artikel 5 van de Terugkeerrichtlijn
hersteld en de rechtbank begrijpt dat eiser en referente dit graag hadden willen uitleggen tijdens een hoorzitting. Dat betekent echter niet dat verweerder geen terugkeerbesluit mocht opleggen, omdat vast staat dat er op het moment dat het terugkeerbesluit werd genomen niet meer werd voldaan aan de voorwaarden voor een mvv - omdat de gezinsband was verbroken
- en eiser dus geen rechtmatig verblijf had. De informatie die nu bekend is leidt er dus niet toe dat het terugkeerbesluit niet mocht worden opgelegd, zodat eiser ook in die zin niet in zijn belangen is geschaad. Verder is van belang dat eiser een nieuwe aanvraag kan indienen voor een mvv. Hij heeft dit ook gedaan, op 30 maart 2022. In die procedure zal opnieuw worden getoetst of aan alle voorwaarden wordt voldaan. Eiser heeft niet concreet gemaakt dat het terugkeerbesluit een belemmerende factor is of zal kunnen zin in die procedure. Ook anderszins is niet gebleken dat eiser in zijn belangen is geschaad. Daarom wordt het gebrek gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Awb.
10. Het beroep is ongegrond. Omdat de rechtbank artikel 6:22 van de Awb heeft toegepast, wordt verweerder wel veroordeeld in de proceskosten van eiser. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
27 juni 2022

Documentcode: [documentcode]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.