ECLI:NL:RBDHA:2022:1299

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 februari 2022
Publicatiedatum
21 februari 2022
Zaaknummer
NL22.2457
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen voortduren van de maatregel van bewaring en schadevergoeding

Op 6 januari 2022 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan eiser, een Marokkaanse nationaliteit hebbende, de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft op 15 februari 2022 beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft verweerder verzocht om voortgangsgegevens te verstrekken, maar verweerder heeft enkel meegedeeld dat de maatregel op 10 februari 2022 is opgeheven in verband met de uitzetting. Eiser heeft aangegeven het beroep te handhaven met het oog op schadevergoeding.

De rechtbank heeft op 20 februari 2022 het vooronderzoek gesloten en bepaald dat een zitting niet nodig was. De rechtbank overweegt dat de maatregel van bewaring een belastend besluit is, waardoor de bewijslast voor de rechtmatigheid van de detentie op verweerder rust. Verweerder heeft nagelaten de gevraagde inlichtingen te verstrekken, waardoor de rechtbank niet kon vaststellen of de voortduring van de maatregel rechtmatig was. De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is en dat eiser recht heeft op schadevergoeding voor de periode van 18 januari 2022 tot en met 10 februari 2022, met een matiging van 50% van de standaardvergoeding, resulterend in een schadevergoeding van € 1.200,-.

De rechtbank heeft verweerder ook veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 759,-. De uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.2457

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. R.M. Seth Paul),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft op 6 januari 2022 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft op 15 februari 2022 tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
De rechtbank heeft verweerder op 15 februari 2022 verzocht om uiterlijk op 18 februari 2022 voortgangsgegevens te verstrekken.
Op 16 februari 2022 heeft verweerder de rechtbank bericht dat de bewaring met ingang van 10 februari 2022 is opgeheven in verband met de uitzetting.
Op 16 februari 2022 heeft eiser in reactie op de vraag van de rechtbank of eiser gelet op de opheffing van de maatregel het beroep wil handhaven, aangegeven het beroep te handhaven met het oog op schadevergoeding.
De rechtbank heeft het vooronderzoek gesloten op 20 februari 2022 en bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft. Het onderzoek is gesloten op 20 februari 2022.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedag] 1995.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 19 januari 2022 (in de zaak NL22.408) volgt dat de oplegging en de voortduring van de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 17 januari 2022 en dus vanaf 18 januari 2022, de voortduring van de maatregel van bewaring steeds rechtmatig is geweest.
4. Eiser voert aan dat verweerder geen voortgangsrapportage aan het dossier heeft toegevoegd zodat niet beoordeeld kan worden of verweerder sedert de sluiting van het onderzoek in de laatste procedure voldoende voortvarend heeft gehandeld. Bij gebreke hieraan meent eiser, a-contrario redenerend, dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld.
5. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en overweegt daartoe als volgt.
6. De maatregel van bewaring is een belastend besluit. Dit betekent dat de bewijslast van de rechtmatigheid van de detentie tot aan de opheffing, dan wel tot en met de behandeling door de rechtbank van het beroep tegen deze (voortduring van de) maatregel, op verweerder rust. Verweerder zal het rechtmatige karakter van de vreemdelingendetentie dus moeten onderbouwen en daartoe feiten en omstandigheden dienen aan te dragen zodat de rechtbank dit kan onderzoeken en beoordelen aan de hand van de beroepsgronden en aan de hand van het ambtshalve onderzoek naar de rechtmatigheid van de detentie.
7. De rechtbank heeft nadat eiser beroep heeft ingesteld tegen de voortduring van de maatregel verweerder gevraagd een ”voortgangsrapportage uitzettingsproces” te overleggen waaruit de voortgang van de voorbereiding van de uitzetting/overdracht blijkt. De rechtbank heeft in dit bericht tevens vermeld dat verweerder “
verplicht is aan dit verzoek van de rechtbank te voldoen en dat bij het uitblijven van een reactie de rechtbank de gevolgtrekkingen zal maken die haar geraden voorkomen”. De rechtbank heeft verweerder verzocht om deze inlichtingen binnen drie werkdagen en dus uiterlijk 18 februari 2022, te verschaffen.
8. Normaalgesproken overlegt verweerder (tijdig) een zogenoemde “M120” waaruit blijkt welke handelingen verweerder heeft verricht. Verweerder heeft nadat het onderhavige volgberoep is ingesteld echter enkel “een M113” gedateerd op 11 februari 2022, overgelegd.
9. Gemachtigde van eiser heeft verweerder bij het aangeven dat het beroep wordt gehandhaafd er uitdrukkelijk op gewezen dat hij (nog) geen voortgangsrapportage heeft overgelegd en eiser heeft zich bovendien op het standpunt gesteld dat hierdoor de voortvarendheid niet kan worden beoordeeld en daardoor moet worden aangenomen dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld en eiser dus aanspraak maakt op schadevergoeding. Verweerder heeft de rechtbank niet verzocht om een nadere termijn om inlichtingen te kunnen verschaffen en de rechtbank is evenmin gebleken dat er een ICT-storing is geweest waardoor het toevoegen van stukken aan het digitale dossier vertraagd of verhinderd zou zijn.
10. De rechtbank heeft verweerder niet gewezen op het vollopen van de termijn om de gevraagde inlichtingen te verstrekken. De rechtbank wijst een vreemdeling immers ook nooit, na het bieden van een “herstel verzuim”, op het vollopen van termijnen om bijvoorbeeld een ingesteld beroep van gronden te voorzien. Het kan niet zo zijn dat de rechtbank de ene partij wel wijst op het verstrijken van (fatale) termijnen en de andere partij niet en daardoor dus slechts één partij procedurele gevolgen ondervindt van termijnoverschrijdingen. Beide partijen moeten het dossier, de procedure en de termijnen waarbinnen zij procedurele handelingen moeten verrichten bewaken. Indien termijnen worden overgeschreden kan dit immers gevolg hebben voor de afloop van de procedure.
11. Uit het dossier in deze procedure blijkt uitsluitend dat de maatregel op 10 februari 2022 is opgeheven. De rechtbank kan ambtshalve het dossier op grond waarvan een eerdere toetsing heeft plaatsgevonden raadplegen en zal daartoe in dit geval overgaan, maar uitsluitend omdat deze gemachtigde eiser in die procedure ook heeft bijgestaan en beide partijen dus over dezelfde gegevens beschikken. De rechtbank geeft verweerder mee om bij een procedure waar een volgberoep wordt ingediend in ieder geval de maatregel van bewaring, verslagen van gehouden vertrekgesprekken en een M120 te overleggen. Voor zover uit de M120 enkel blijkt welke handelingen zijn verricht, kan op grond hiervan alleen de voortvarendheid waarmee is gehandeld worden beoordeeld. De rechtmatigheidsbeoordeling van de voortduring van de detentie behelst echter een uitgebreider onderzoek dan enkel de beoordeling of voldoende voortvarend is gehandeld. Verweerder moet zich bijvoorbeeld gedurende de voortduring van de detentie blijven vergewissen of (inmiddels) kan worden volstaan met de oplegging van een lichter middel en of zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn niet ontbreekt. In concrete procedures kan het derhalve nodig zijn om -uit eigen beweging- aanvullende informatie over te leggen zodat de gemachtigde van de gedetineerde beroepsgronden kan formuleren en de rechtbank een volledige rechtmatigheidsbeoordeling kan verrichten. Verweerder kan er bij een volgberoep niet zonder meer van uitgaan dat een M120 voldoende informatie bevat om de rechtmatigheid van de voortduring van de detentie te onderbouwen en kan er evenmin vanuit gaan dat de rechtbank steeds voor het sluiten van het (voor-)onderzoek verweerder zal wijzen op ontbrekende informatie of een volgberoep op zitting zal behandelen om verweerder in de gelegenheid te stellen de rechtmatigheid van de detentie ter zitting alsnog nader te onderbouwen.
12. Verweerder wordt weliswaar door de rechtbank in de gelegenheid gesteld om – in het kader van hoor en wederhoor- te reageren op beroepsgronden, echter het onderhavige volgberoep zal gegrond worden verklaard omdat verweerder eenvoudigweg heeft nagelaten aan het verzoek van de rechtbank om inlichtingen over de voortgang van het overdrachtstraject te verstrekken. Verweerder heeft daarbij bovendien de gelegenheid gehad om kennis te nemen van de beroepsgronden die op 16 februari 2022 aan het dossier zijn toegevoegd en zich daardoor te realiseren dat hij in gebreke was met het verschaffen van informatie en nog twee werkdagen ter beschikking had om alsnog aan dit verzoek van de rechtbank te voldoen.
13. Uit het bewaringstraject dat is voorafgegaan aan de thans te toetsen periode blijkt dat eiser op 12 januari 2022 kenbaar heeft gemaakt niet mee te zullen werken aan de covid-test, dat eiser op 18 januari 2022 de covid-test moest ondergaan en dat er een vlucht en feitelijke overdracht aan Zweden gepland stond op 20 januari 2022. Uit de M113 leidt de rechtbank af dat de overdracht op 20 januari 2022 geen doorgang heeft gevonden. Uit het dossier ten behoeve van de eerste toetsing en uit het dossier in de onderhavige procedure blijkt niet of de weigering van de covid-test de reden van annulering van de vlucht is geweest. De rechtbank gaat daar bij de beoordeling van het volgberoep wel van uit omdat eiser in deze procedure niet heeft gesteld dat het uitstel van de feitelijke overdracht een gevolg is van omstandigheden buiten zijn macht gelegen.
14. De rechtbank kan op grond van de enkele omstandigheid dat de maatregel op 10 februari 2022 is opgeheven niet vaststellen wanneer verweerder welke handelingen heeft verricht en kan dus eenvoudigweg niet beoordelen of verweerder (voldoende) voortvarend heeft gehandeld. Dat de feitelijke overdracht op 10 februari 2022 is gerealiseerd is daartoe niet voldoende. Indien verweerder spoedig na het annuleren van de vlucht die stond gepland op 20 januari 2022, de vlucht van 10 februari 2022 heeft geboekt en/of een vertrekgesprek heeft gehouden, zou -in beginsel- voldoende voortvarend zijn gehandeld. Indien verweerder echter geen vertrekgesprekken heeft gehouden, geen andere uitzettingshandelingen heeft verricht en bijvoorbeeld de vlucht van 10 februari 2022 pas op 7 februari 2022 zou hebben aangevraagd en geboekt, zou de rechtbank concluderen dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Het tijdsverloop tussen de geannuleerde vlucht en de vlucht waarmee de feitelijke overdracht is gerealiseerd is niet bijzonder groot. Nu echter geen gegevens zijn verschaft over de uitzettingshandelingen van verweerder en het moment waarop deze zijn verricht, kan de rechtbank niet vaststellen dat de voortduring van de bewaring rechtmatig is geweest. De rechtbank concludeert dan ook dat eiser aanspraak maakt op schadevergoeding voor de gehele periode van detentie die de rechtbank in deze procedure beoordeelt.
15. Het beroep is gegrond omdat niet kan worden vastgesteld dat de voortduring van de maatregel van bewaring vanaf 18 januari 2022 tot aan de opheffing rechtmatig geweest. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor de periode van 18 januari 2022 tot en met 10 februari 2022, zijnde de dag van opheffing. De rechtbank ziet onder verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank, deze zittingsplaats, van 27 juli 2021 (ECLI:NL:RBDHA:2021:8136) aanleiding om tot matiging tot 50% van de standaardmatig toegekende bedragen aan schadevergoeding over te gaan. De voortduring van de maatregel is weliswaar vanaf 18 januari 2022 onrechtmatig geweest, echter indien eiser, zoals van hem verwacht mag worden, had meegewerkt aan de afname van de covid-test op 18 januari 2022, had de vlucht van 20 januari 2022 doorgang kunnen vinden en was de maatregel reeds op 20 januari 2022 opgeheven. De rechtbank ziet geen aanleiding om voor 18 en 19 januari 2022 wel de standaardbedragen aan schadevergoeding toe te kennen. Als de vlucht en feitelijke overdracht doorgang had gevonden op 20 januari 2022, zou de rechtbank niet hebben geconcludeerd dat de voortduring van de detentie gedurende die twee dagen voorafgaand aan de vlucht niet rechtmatig was en zou eiser in het geheel geen aanspraak op schadevergoeding hebben gemaakt. De rechtbank zal bepalen dat eiser aanspraak maakt op een bedrag van € 1.200,- (24 x 50% x € 100,-) als schadevergoeding voor ondergane niet rechtmatige detentie. De rechtbank overweegt hierbij dat het recht op schadevergoeding hiermee niet feitelijk illusoir is geworden en de matiging gelet op de concrete omstandigheden van dit geval, te weten de houding van eiser ten gevolge waarvan de maatregel eerst is opgeheven op 10 februari 2022 in plaats van op 20 januari 2022, in overstemming is met de jurisprudentie van het EHRM.
16. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- veroordeelt de staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.200,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 759,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van
H.J. Renders, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.