ECLI:NL:RBDHA:2022:13090

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 december 2022
Publicatiedatum
6 december 2022
Zaaknummer
NL22.9000
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.M.H. van der Poort - Schoenmakers
  • J.R. Froma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning en niet-ontvankelijkheid bezwaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 december 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres, een Turkse nationaliteit houdende vrouw, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had op 8 februari 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning voor het verrichten van arbeid als zelfstandige. Deze aanvraag werd door verweerder afgewezen, waarna het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk werd verklaard. Eiseres heeft op 18 mei 2022 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Tijdens de zitting op 11 november 2022 is eiseres verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde, en is de zaak behandeld.

De rechtbank overweegt dat eiseres geen concrete beroepsgronden heeft ingediend. De enkele verwijzing naar het Unierecht en het evenredigheidsbeginsel is te vaag om verweerder in staat te stellen hiertegen verweer te voeren. De rechtbank concludeert dat verweerder terecht het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat er geen zodanig concrete gronden zijn ingediend dat daartegen verweer kan worden gevoerd. Eiseres heeft ook niet aangetoond dat zij aan de voorwaarden voor de vergunning voldoet, zoals het overleggen van een ondernemingsplan.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af, nu er inmiddels uitspraak is gedaan in het beroep. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden. Deze uitspraak is gedaan door de voorzieningenrechter en griffier, en is openbaar gemaakt op 6 december 2022.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.9000 (beroep) en NL22.3587 (voorlopige voorziening)

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. A. Agayev),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.S. Hogendoorn – Mathijsen).

Procesverloop

In het besluit van 17 februari 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres afgewezen en een terugkeerbesluit opgelegd.
In het besluit van 25 april 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft op 18 mei 2022 tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 25 oktober 2022 een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 11 november 2022 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer Cetinkaya. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat het over?
1. Eiseres is geboren op [geboortedag] 1990 en heeft de Turkse nationaliteit.
2. Op 8 februari 2022 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning voor het verrichten van arbeid als zelfstandige. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen. Het bezwaar van eiseres is niet-ontvankelijk verklaard, omdat er volgens verweerder geen gronden van bezwaar zijn toegestuurd. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld.
Wat voert eiseres aan?
3. Eiseres voert aan dat het beroep ten onrechte ongegrond is verklaard. Volgens eiseres zijn de voorwaarden voor de vergunning niet kenbaar. Zo staat de vraag om een ondernemingsplan niet in de Vc 2000 [1] , maar wel op het aanvraagformulier. Volgens eiseres is het neerleggen van de voorwaarden in beleidsregels of formulieren onvoldoende kenbaar. Onder verwijzing naar jurisprudentie van deze rechtbank stelt eiseres dat zij ook op een andere wijze aan kan tonen aan de voorwaarden te voldoen. [2] Daarnaast stelt eiseres dat verweerder na had moeten gaan of in de huidige markteconomie behoefte bestaat aan de diensten die belanghebbende aanbiedt en wat voor effect haar toetreding op de werkgelegenheidssituatie heeft. [3] Tot slot moet verweerder het doel van het Unierecht in ogenschouw nemen.
Wat voert verweerder aan?
4. Verweerder stelt dat het bestreden besluit rechtens juist is. Verweerder heeft eiseres terecht niet-ontvankelijk verklaard. Daarnaast stelt verweerder onder verwijzing naar jurisprudentie van de hoogste bestuursrechter dat verweerder van eiseres een ondernemersplan mag verwachten indien eiseres daar redelijkerwijs de beschikking over kan krijgen. [4] Daarnaast verschilt de situatie van eiseres in vergelijking met de door eiseres aangehaalde jurisprudentie. Anders dan in de zaak van 4 september 2018 is niet gebleken dat eiseres een langdurig ingezetene is. Ook heeft eiseres geen grote aantallen financiële stukken overlegd. In de zaak van 11 maart 2022 ging het over de vraag of het ingediende ondernemingsplan voldoende informatie bevatte. In deze zaak is helemaal geen ondernemingsplan overlegd. Bovendien heeft verweerder hoger beroep ingesteld in die zaak. Tot slot staat de eis van een ondernemingsplan wel degelijk in paragraaf B6/4.5 van de Vc 2000 en heeft eiseres ook in beroep dit stuk niet overlegd.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter, de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, wordt voldaan aan het in artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb [5] gestelde vereiste, tenzij het bezwaarschrift geen zodanig concrete grond bevat, dat daartegen verweer gevoerd kan worden. [6] Bovendien is volgens vaste jurisprudentie van een andere hoogste bestuursrechter, de Centrale Raad van Beroep, een verwijzing naar een algemeen rechtsbeginsel onvoldoende om aan het vereiste van artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb te voldoen. [7]
5.1
In het bezwaarschrift van 2 maart 2022 is namens eiseres slechts gesteld: “
Het besluit is in strijd genomen met het Unierecht en het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel”. Naar het oordeel van de rechtbank is de enkele verwijzing naar het Unierecht zo vaag dat verweerder daar geen verweer tegen kan voeren. Ook de verwijzing naar het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel biedt geen aanknopingspunt voor verweerder om verweer tegen te voeren. Eiseres heeft geenszins uitgelegd of toegelicht waarom het besluit onevenredig zou zijn voor haar. Daar komt bij dat het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel niet is vastgelegd in een wettelijke regeling, waardoor het voor verweerder nog moeilijker wordt om zich te verweren als daar slechts in zijn algemeenheid, zonder verdere onderbouwing, naar wordt verwezen. Bovendien is de enkele verwijzing naar een algemeen rechtsbeginsel volgens de hierboven aangehaalde jurisprudentie onvoldoende om te voldoen aan de vereisten van de Awb. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiseres geen beroepsgronden heeft ingediend. Verweerder heeft daarom terecht het bezwaarschrift niet-ontvankelijk mogen verklaren.
Conclusie
6. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat verweerder wel degelijk een ondernemingsplan van eiseres mag verlangen zoals in de door verweerder genoemde jurisprudentie is bevestigd.
7. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van de vereiste connexiteit. [8]
8. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort - Schoenmakers, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. Froma, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

5.Algemene wet bestuursrecht.
6.Zie
8.Artikel 8:81 juncto artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.