ECLI:NL:RBDHA:2022:13142

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 december 2022
Publicatiedatum
7 december 2022
Zaaknummer
AWB - 22 _ 3354
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen functiewaardering en beschrijving binnen de defensieorganisatie

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 9 december 2022 uitspraak gedaan in een beroep van eiser, de commandant Zeestrijdkrachten, tegen de functiewaardering en beschrijving van zijn functie als Hoofd Stafbureau Veiligheid en Milieu (SB V&M). Eiser had bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit van 7 juni 2021, waarin verweerder de functiebeschrijving had geactualiseerd en had vastgesteld dat deze niet leidde tot indeling in een hogere rang. In het bestreden besluit van 20 april 2022 verklaarde verweerder het bezwaar van eiser gegrond, maar handhaafde de waardering van de functie op het huidige niveau zonder verhoging naar kapitein ter zee.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de functiebeschrijving in overeenstemming is met de organieke functie-inhoud en dat verweerder een ruime beleidsruimte heeft bij het vaststellen van functiewaarderingen. Eiser betoogde dat de nieuwe functiebeschrijving niet overeenkwam met de werkelijke inhoud van zijn functie en dat de medezeggenschapscommissie had moeten instemmen met de wijzigingen. De rechtbank oordeelde echter dat de aanpassing van de functiebeschrijving geen wijziging van de organisatie inhoudt en dat de medezeggenschapscommissie geen adviesrecht had in deze situatie.

De rechtbank concludeerde dat verweerder voldoende gemotiveerd had dat de aanpassingen in de functiebeschrijving niet leidden tot een hogere waardering. De rechtbank volgde eiser niet in zijn argumenten en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt de terughoudendheid van de rechter bij functiewaarderingen en de beleidsruimte die bestuursorganen hebben in het bepalen van functiebeschrijvingen en waarderingen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/3354

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 december 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. D. van Zoelen),
en

de commandant Zeestrijdkrachten, verweerder

(gemachtigde: mr. A.M. Rentema).

Procesverloop

Met het besluit van 7 juni 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de beschrijving van de door eiser op dat moment beklede functie Hoofd Stafbureau Veiligheid en Milieu (SB V&M) (hierna: de functie) geactualiseerd en vastgesteld dat de waardering van geactualiseerde functiebeschrijving niet leidt tot indeling in een hogere rang.
Met het besluit van 20 april 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder – voor zover in dit beroep nog van belang – het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Verweerder heeft de beschrijving van de functie aangepast en bepaald dat deze niet leidt tot een waardering in de naast hogere rang van kapitein ter zee.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 november 2022.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.M. Rentema, [A] , [B] en [C] .

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is vanaf 2019 bezig met het ophogen van de waardering van een aantal functies bij het SB V&M. De toenmalig plaatsvervangend commandant CZK heeft in dat kader opdracht gegeven tot functiebeschrijving en waardering. Eiser heeft in opdracht van het Dienstencentrum Organisatie en Formatie (DC O&F) de functies, waaronder zijn eigen functie, organiek beschreven. Per 1 november 2019 is het SB V&M komen te vallen onder de directie Integrale Bedrijfsvoering en Bestuur (DIB&B) in plaats van onder de directie Materiële Instandhouding (DMI). De organieke beschrijving van de functie van eiser is door de directeur van de DIB&B (D-DIB&B) aangepast en na advies door het DC O&F bij nota van 2 september 2020 vastgesteld en gewaardeerd op het rangniveau van kapitein-luitenant ter Zee (kolonel). Daarmee werd eiser niet bevorderd tot de rang van kapitein ter zee.
Op 7 januari 2021 heeft eiser formeel verzocht om functieherwaardering. Bij het primaire besluit heeft verweerder dit verzoek afgewezen, onder verwijzing naar de door de
D-DIB&B gewijzigde functiebeschrijving en de functiewaardering conform de nota van 2 september 2020.
Wat vindt verweerder?
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar tegen het primaire besluit gegrond verklaard. Verweerder heeft de functiebeschrijving aangepast en geoordeeld dat dit niet leidt tot indeling in een hogere rang.
Wat vindt eiser?
3. De nieuwe functiebeschrijving is in strijd met de werkelijke organieke functie-inhoud. De nieuw aangetreden D-DIB&B heeft in strijd met de voorschriften eenzijdig wijzigingen aangebracht in de door eiser opgestelde functiebeschrijving van zijn functie.
De medezeggenschapscommissie (MC) had moeten instemmen. Eiser betwist dat de DIB&B regie voert. SB V&M is ook belast met ontwikkeling van beleid. De functie behelst niet alleen uitvoering van beleid. Het SB V&M is zelfstandig belast met ontwikkeling van beleid, waaronder advisering over ontwikkeling van beleid aan de (plaatsvervangend) commandant CZK.
Eiser heeft geen inzage gekregen in de waardering van de functiebeschrijving na aanpassing van de functiebeschrijving in bezwaar. De hogere waardering van vergelijkebare functies bij het commando landstrijdkrachten (CLAS) en het commando luchtstrijdkrachten (CLSK) is wel degelijk van belang. Het is beleid van verweerder dat de waardering van de functies bij de operationele commando’s (OPCO’s) niet verschillen. De andere positionering van de functie bij het CLAS en CLSK – rechtstreeks onder de plaatsvervangend commandant – is niet relevant. Het is in strijd met goed werkgeverschap en een evenredige belangenafweging om de functies bij het SB V&M lager te waarderen dan bij de andere OPCO’s. Daardoor zijn de functies moeilijk in te vullen en dat is in strijd met het belang van de defensieorganisatie.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4.1.
Volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter komt bij een organiek systeem van functiebeschrijving en -waardering bij het vaststellen van de functiebeschrijving aan verweerder een grote mate van beleidsruimte toe. Anders dan bij een zogenoemde mensfunctiebeschrijving gaat het hier niet om de beschrijving van de feitelijk uitgevoerde of feitelijk opgedragen werkzaamheden, maar om door het bestuursorgaan aan de betrokken functionaris opgedragen werkzaamheden, gegeven de inrichting van de organisatie zoals die het bestuursorgaan voor ogen staat. Dit brengt mee dat de rechterlijke toetsing van de organieke functiebeschrijving terughoudend moet zijn. [1]
4.2.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat de nieuwe functiebeschrijving in strijd is met de werkelijke organieke functie-inhoud. De organieke functie-inhoud wordt immers bepaald door die nieuwe functiebeschrijving.
Ook volgt de rechtbank eiser niet in zijn betoog dat eisers lijnmanager, de D-DIB&B, geen wijzigingen zou mogen aanbrengen in de door eiser opgestelde functiebeschrijving van zijn eigen functie. Het gaat er immers ook om welke taken de D-DIB&B opdraagt aan SB V&M. Eiser heeft niet aangegeven met welke regelgeving dit in strijd zou zijn.
Verweerder heeft een grote mate van beleidsruimte om de inrichting van de organisatie, en dus ook de positionering van het SB V&M onder de DIB&B, te bepalen. Dat de directie Materiële Instandhouding (DMI) voorheen boven het SB V&M in plaats van de DIB&B maakt dat niet anders.
Hiermee houdt verband dat verweerder de functie zo mag beschrijven dat wordt geadviseerd aan DIB&B en niet rechtstreeks aan de commandant of plaatsvervangend commandant ZSK. Hoewel verweerder erkent dat in incidentele gevallen wel rechtstreeks aan de commandant of plaatsvervangend commandant wordt geadviseerd, is dit niet structureel opgedragen.
Eiser heeft de rechtbank er niet van overtuigd dat hij in zijn functie van Hoofd SB V&M belast was met ontwikkeling van beleid. Verweerder heeft voldoende onderbouwd dat de opgedragen taken niet de ontwikkeling van beleid betreffen, maar uitvoering van beleid, waaronder advisering over de ontwikkeling van beleid dat op hoger niveau op wordt bepaald.
4.3.
Op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e, van het BMD stelt het hoofd van de dienst de MC in de gelegenheid advies uit te brengen over een voorgenomen maatregel met betrekking tot de organisatie en werkwijze binnen de eenheid. De rechtbank is van oordeel dat een aanpassing van de functiebeschrijving niet valt onder een maatregel met betrekking tot de organisatie en werkwijze binnen de eenheid. Slechts wanneer functiebeschrijving en functiewaardering leiden tot een wijziging van de organisatie heeft de MC adviesrecht.
De rechtbank volgt niet het standpunt van eiser dat wel sprake is van een aanpassing van de organisatie omdat de D-DIB&B de taken en werkzaamheden anders wil inrichten in die zin dat hij zijn functie positioneert tussen de functie van Commandant ZSK en plaatsvervangend commandant ZSK. Voor zover dit al juist zou zijn – zoals gezegd viel het SB V&M voorheen onder de DMI – gaat het bestreden besluit niet over de positie van de
D-DIB&B, maar over de beschrijving en waardering van de functie van Hoofd SB V&M.
Overigens is het aan de MC om er tegen op te komen indien zij van oordeel is dat haar adviesrecht is geschonden.
4.4.
Volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter [2] heeft het bestuursorgaan bij het waarderen van functies een ruime mate van vrijheid. Dit neemt niet weg dat het bestuursorgaan de waardering moet motiveren. Het moet concreet ingaan op argumenten waarmee de ambtenaar de waardering bestrijdt en zo nodig de oorspronkelijk gegeven motivering aanvullen of wijzigen. De rechtelijke toetsing bij functiewaardering is terughoudend. De rechter moet beoordelen of de waardering op voldoende gronden berust. Dit betekent dat de bestreden waardering niet in stand kan blijven als deze onhoudbaar is. Daarvoor is ontoereikend dat een andere waardering op zichzelf verdedigbaar is.
4.5.
Verweerder heeft voldoende onderbouwd dat de aanpassingen in bezwaar van de functiebeschrijving niet leidt tot een hogere waardering van de functie.
Verweerder hoefde bij de beschrijving en de waardering van de functie niet aan te sluiten bij de hogere waardering van vergelijkbare functies bij het CLAS en het CLSK, omdat de functies veiligheid en milieu bij het CLAS en het CLSK niet geheel identiek zijn en omdat de plaats van de functie een andere is dan bij het CLAS en het CLSK, waarbij de functie rechtstreeks valt onder de plaatsvervangend commandant.
4.6.
De rechtbank is niet gebleken van een onevenredige belangenafweging. Het is inderdaad in het algemeen zo dat een functie beter zal zijn te vullen naar mate deze functie hoger zal zijn gewaardeerd. Dit betekent niet dat verweerder zijn organisatie niet zo mag inrichten zoals hij dat voor ogen heeft. Een gebrek aan goed werkgeverschap jegens eiser of een onevenredige belangenafweging kan daaruit niet worden afgeleid. In zijn e-mail van 12 maart 2019 heeft de plaatsvervangend commandant ZSK, Van Sprang, geadviseerd de functiebeschrijving te laten actualiseren en aan te bieden voor waardering en daarbij een relatie te leggen naar gelijke functie bij andere defensieonderdelen. Hij vermeldt daarbij dat het streven is de schaal gekoppeld aan de functie op te krikken. Met dit advies is op geen enkele wijze een toezegging gedaan, dat de functiebeschrijving en -waardering, ook zou leiden tot een hoger rangsniveau.
4.7.
Het beroep is ongegrond
4.8.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Leijten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 december 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 3 juli 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2264.
2.zie de uitspraak van de CRvB van 20 mei 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:1232)