ECLI:NL:RBDHA:2022:13159

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 december 2022
Publicatiedatum
8 december 2022
Zaaknummer
AWB 21/7222
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van gezinshereniging wegens onvoldoende bewijs van familierechtelijke relatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 december 2022 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van gezinshereniging. Eiseres, een Syrische nationaliteit houdende vrouw, had op 22 december 2021 een aanvraag ingediend om bij haar gestelde echtgenoot, referent, in Nederland te kunnen verblijven. De aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, omdat de familierechtelijke relatie tussen eiseres en referent niet aannemelijk was gemaakt. Eiseres had eerder al meerdere aanvragen ingediend, die ook waren afgewezen op basis van dezelfde argumenten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overgelegde documenten en verklaringen niet voldoende waren om de huwelijksrelatie aan te tonen, en dat eerdere uitspraken van de rechtbank en de Raad van State in eerdere procedures in rechte vaststonden.

De rechtbank heeft de nieuwe documenten die eiseres in deze procedure heeft overgelegd, zoals een uittreksel van de burgerlijke stand en verklaringen van referent's familieleden, beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat deze documenten niet afdoen aan de eerder vastgestelde ongerijmdheden en tegenstrijdigheden in de verklaringen van eiseres en referent. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een beschermenswaardig gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM, omdat de familierechtelijke relatie niet was aangetoond. Daarom werd het beroep van eiseres ongegrond verklaard en werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/7222

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 december 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres], eiseres,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. S. Ben Ahmed),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.T.M. Vroom-van Berckel).

Procesverloop

Bij besluit van 4 maart 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van gezinshereniging afgewezen.
Bij besluit van 16 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Eiseres heeft tweemaal een aanvullend beroepschrift ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 5 oktober 2022 op zitting behandeld
.Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verder zijn voor eiseres verschenen [naam 1] (referent) en [naam 2] (zus van referent). Als tolk is verschenen [naam 3]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum 1] en bezit de Syrische nationaliteit. Op 22 december 2021 heeft zij een aanvraag ingediend voor een mvv in het kader van gezinshereniging. Eiseres beoogt verblijf bij referent, haar gestelde echtgenoot. Referent is geboren op [geboortedatum 2] en in Nederland houder van een verblijfsvergunning asiel. Deze verblijfsvergunning is op 2 februari 2017 aan referent verleend.
Verloop procedures en onderhavige aanvraag
2.1.
Referent heeft op 28 februari 2017 een mvv-aanvraag in het kader van nareis voor eiseres ingediend (eerste mvv-aanvraag). Bij besluit van 8 februari 2018, gehandhaafd in het besluit van 26 augustus 2019, is deze aanvraag afgewezen omdat de familierechtelijke relatie tussen eiseres en referent niet aannemelijk is gemaakt. De familierechtelijke relatie is niet aangetoond met officiële familierechtelijke documenten. De documenten die zijn overgelegd bevatten volgens verweerder inhoudelijke ongerijmdheden. Eiseres en referent zijn daarom in de gelegenheid gesteld hun huwelijksrelatie aannemelijk te maken door middel van een gehoor. Omdat eiseres en referent daar tegenstrijdige verklaringen hebben afgelegd, is ook daarmee het gestelde huwelijk niet aannemelijk gemaakt, aldus verweerder.
Bij uitspraak van 14 augustus 2020 (AWB 19/7904) heeft deze rechtbank, zittings-plaats Den Haag, het beroep van eiseres tegen het besluit van 26 augustus 2019 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 18 februari 2021 (202005088/1/V1) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) het door eiseres ingestelde hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd.
2.2.
Referent heeft op 30 december 2019, tijdens de beroepsfase van de vorige mvv-procedure, een opvolgende mvv-aanvraag in het kader van nareis voor eiseres ingediend (tweede mvv-aanvraag). Eiseres heeft daarbij een aantal nieuwe documenten overgelegd die volgens haar de familierechtelijke relatie tussen haar en referent aannemelijk maken.
Bij besluit van 8 juli 2020, gehandhaafd in het besluit van 16 oktober 2020, heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Hij verwijst daarbij naar de uitkomst van de vorige procedure en overweegt verder dat de nieuwe stukken en de verklaring van eiseres over de geconstateerde ongerijmdheden en tegenstrijdigheden niet tot een ander oordeel leiden. Ook bij deze nieuwe aanvraag komt verweerder tot de conclusie dat het gestelde huwelijk en daarmee de familierechtelijke relatie tussen eiseres en referent niet aannemelijk is gemaakt. Bij uitspraak van 7 juni 2021 (AWB 20/8399) heeft deze rechtbank en zittingsplaats het beroep van eiseres tegen het besluit van 16 oktober 2020 ongegrond verklaard. De rechtbank stelde vast dat eiseres alleen documenten heeft overgelegd die in de eerdere procedure al zijn beoordeeld. Daarom was de rechtbank van oordeel dat eiseres geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangevoerd. Nu de rechtbank en de Afdeling onherroepelijk uitspraak hebben gedaan in de eerdere procedure, staat dit in rechte vast en kon de rechtbank zich hierover niet opnieuw uitlaten.
2.3.
Eiseres heeft op 22 december 2020, tijdens de beroepsfase van de tweede mvv-procedure, opnieuw een opvolgende mvv-aanvraag ingediend (huidige mvv-aanvraag). Ook in deze aanvraag stelt eiseres dat zij over nieuwe documenten beschikt. Verder vraagt eiseres de aanvraag te toetsen aan artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Standpunt verweerder
3. Verweerder stelt in zijn primaire besluit, gehandhaafd in het bestreden besluit dat de nieuwe documenten niet tot het oordeel leiden dat de mvv-aanvraag moet worden ingewilligd. De rechtbank heeft al eerder geoordeeld over de aanvraag voor een mvv ten behoeve van eiseres. De overgelegde nieuwe documenten leiden niet tot een ander oordeel, aangezien zij niet afdoen aan de ongerijmdheden en de tegenstrijdigheden die zijn vast te komen staan door de voorgaande procedures, aldus verweerder. Voor zover referent een beroep doet op vrijstelling van het middelenvereiste, komt verweerder tot de conclusie dat niet is gebleken dat hij hiervoor in aanmerking komt. Aan toetsing aan artikel 8 EVRM wordt niet toegekomen omdat eiseres en referent hun familierechtelijke relatie niet aannemelijk hebben gemaakt en er dus geen sprake is van beschermenswaardig gezinsleven.
Rechterlijk oordeel
4.1.
Het oordeel van de rechtbank spitst zich, gezien de eerdere uitspraken van deze rechtbank, enkel toe op de stukken voor zover die nieuwe feiten en omstandigheden aan het licht brengen. De rechtbank stelt vast dat een deel van de overgelegde documenten waarmee eiseres de familierechtelijke relatie aannemelijk wil maken, al eerder zijn overgelegd in de voorgaande procedures. Deze documenten zijn al beoordeeld door de rechtbank en die oordelen staan in rechte vast. Over deze stukken laat de rechtbank zich dus niet opnieuw uit.
4.2.
De rechtbank stelt vast dat in de huidige mvv-procedure de volgende nieuwe documenten zijn overgelegd:
- een kopie van een uittreksel van de burgerlijke stand van 10 september 2020;
- een verklaring onder ede van eiseres van 10 september 2020;
- een uitspraak van een Syrische rechter van 18 april 2011;
- een verklaring van de moeder van referent, [naam 4], en de zus van referent, [naam 2], van 17 september 2020
4.3.
Niet ten onrechte stelt verweerder dat de nieuwe documenten die zien op de familie-rechtelijke relatie tussen eiseres en referent niet tot een ander oordeel kunnen leiden dan afwijzing van de aanvraag. In de uitspraak van 14 december 2020 zijn verschillende ongerijmdheden en tegenstrijdigheden vastgesteld die van een zodanig gewicht zijn dat aan de nieuwe documenten geen doorslaggevende waarde toekomt. Vooral niet nu de nieuwe documenten deze ongerijmdheden en tegenstrijdigheden niet weerspreken. Daarover overweegt de rechtbank het volgende.
Uit het uittreksel van de burgerlijke stand kan worden afgeleid dat eiseres en referent ten tijde van het opvragen van dit uittreksel stonden geregistreerd als getrouwd. Dit uittreksel onderbouwt daarmee geen huwelijksregistratie eerder dan de datum van het uittreksel nu hierin geen trouwdatum is opgenomen. Dit stuk werpt dus geen nieuw licht op de zaak.
De verklaring van eiseres onder ede werpt ook geen nieuw licht op de zaak al omdat deze verklaring is gedateerd 10 september 2020. Deze verklaring zegt dus niets over de huwelijksrelatie in de periode 2010-2012.
Uit de uitspraak van de Syrische rechter kan worden afgeleid dat eiseres en referent in 2011 een poging hebben gedaan om hun huwelijk te registeren. De daarop ziende vordering is niet-ontvankelijk verklaard omdat zij geen getuigen hebben genoemd die het huwelijk kunnen bevestigen. Met dit stuk komt dus niet vast te staan dat er een (religieus) huwelijk is gesloten (in 2010). Dit stuk zegt daarom ook niets over de gestelde huwelijksrelatie in die periode. Niet ten onrechte stelt verweerder dat het opmerkelijk is dat eiseres en referent deze registratiepoging nooit hebben genoemd tijdens de hoorzittingen terwijl zij daar nadrukkelijk over zijn bevraagd en het voor de hand had gelegen om dat dan te vertellen. Eiseres en referent hebben echter juist verklaard dat zij het gestelde religieuze huwelijk van 2010 niet eerder dan in 2016 hebben geregistreerd omdat zij hiervoor de financiële middelen niet hadden.
Verder heeft verweerder niet ten onrechte gesteld dat de verklaring van de moeder en de zus van referent niet overeenkomt met wat zij hebben verklaard tijdens de hoorzittingen in het kader van hun asielprocedure, nu zij beide destijds niet hebben benoemd dat eiseres bij hen inwoonde, zoals eiseres en referent stellen. De verklaringen die volgen uit de hoorzittingen zijn al beoordeeld in de voorgaande procedures. Gelet op het voorgaande stroken deze nieuwe verklaringen niet met wat eerder is verklaard door de moeder en zus en heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat deze verklaringen niet kunnen afdoen aan de eerder vastgestelde tegenstrijdigheden.
4.4.
In beroep heeft eiseres foto’s overgelegd (in totaal zes) en screenshots van gesprekken via verschillende social media. Allereerst merkt de rechtbank op dat de foto’s erg onduidelijk zijn en ongedateerd, waardoor er geringe waarde aan deze stukken kan worden gehecht. Op de screenshots is telefoonverkeer waarneembaar met veelal hetzelfde nummer, verder zijn er veel gesprekken overgelegd die zijn gevoerd in de Arabische taal zonder een vertaling. Als de rechtbank op basis van deze stukken al zou aannemen dat er sprake is van contact tussen eiseres en referent onderbouwt dit het gestelde huwelijk van destijds (2010) niet en neemt dit ook niet de tegenstrijdige en ongerijmde verklaringen weg.
4.5.
Al op grond van het voorgaande houdt het bestreden besluit stand, dus ook als op basis van de door eiseres in beroep overgelegde stukken (tijdelijke arbeidsovereenkomst en loonstroken) geoordeeld zou moeten worden dat referent wel aan het middelenvereiste voldoet.
5. Tot slot vindt de rechtbank dat aan de 8 EVRM-toets niet wordt toegekomen indien de familierechtelijke relatie niet is aangetoond. De rechtbank is niet gebleken dat er sprake is van ‘family life’ in de zin van artikel 8 EVRM en daarom was verweerder niet gehouden een belangenafweging te maken waarbij het bestaan van een objectieve belemmering (om het gezinsleven uit te oefenen in Syrië) zou moeten zijn meegewogen.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Bouter, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Tchang, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 9 december 2022.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.