ECLI:NL:RBDHA:2022:13207

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 november 2022
Publicatiedatum
8 december 2022
Zaaknummer
C/09/625558 / FA RK 22-1069
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van alimentatie in het kader van kinderalimentatie en partneralimentatie na beëindiging van de relatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 november 2022 een beschikking gegeven met betrekking tot de wijziging van alimentatie. Het verzoek is ingediend door de man, die de kinderalimentatie en partneralimentatie wilde aanpassen op basis van gewijzigde omstandigheden. De man heeft aangevoerd dat de kinderalimentatie per 1 juni 2020 op nihil gesteld moet worden, omdat de minderjarige volledig bij hem woont en hij de zorg voor de minderjarige draagt. De vrouw heeft verweer gevoerd, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de man terecht verzoekt om de kinderalimentatie op nihil te stellen, gezien de zorgsituatie.

Daarnaast heeft de man ook verzocht om wijziging van de partneralimentatie, die oorspronkelijk was vastgesteld in een echtscheidingsconvenant. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden, maar heeft geoordeeld dat de vrouw op dit moment niet in staat is om haar verdiensten uit te breiden vanwege gezondheidsproblemen. Hierdoor is er geen grond voor wijziging van de partneralimentatie. De rechtbank heeft de verzoeken van de man tot wijziging van de alimentatie toegewezen voor de kinderalimentatie, maar het verzoek tot wijziging van de partneralimentatie afgewezen.

De beschikking is gegeven door rechter A.M. Brakel en is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De rechtbank heeft de beslissing op 28 november 2022 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 22-1069
Zaaknummer: C/09/625558
Datum beschikking: 28 november 2022

Alimentatie

Beschikking op het op 31 januari 2022 ingekomen verzoek van:

[naam1] ,

de man,
wonende te [woonplaats1] .
advocaat: mr. M.B.C.R. Heemskerk te Amsterdam.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[naam2] ,

de vrouw,
wonende te [woonplaats1] ,
advocaat: mr. N.M. Zeeman te Zoetermeer.

Procedure

De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift, met bijlagen;
  • de brief van 4 april 2022, met bijlagen, van de zijde van de man;
  • het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek van 21 april 2022, met bijlagen;
  • het verweer tegen het zelfstandig verzoek, met bijlagen;
  • de brief van 19 oktober 2022, met bijlagen, van de zijde van de man;
  • de brief van 20 oktober 2022, met bijlagen, van de zijde van de vrouw.
De minderjarige [minderjarige] is in de gelegenheid gesteld zijn mening te geven over het verzoek.
Op 31 oktober 2022 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de man, bijgestaan door zijn advocaat, en de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.

Verzoek en verweer

Het verzoek van de man luidt – met wijziging van na te melden beschikking van deze rechtbank van [datum beschikking] 2013 en de daarna door partijen overeengekomen vaststellingsovereenkomst –:
- de kinderalimentatie met ingang van 1 juni 2020 op nihil te stellen;
- de partneralimentatie met ingang van de datum van indiening van het
verzoekschrift op nihil te stellen, dan wel deze bijdrage te verlagen naar een bedrag door de rechtbank in goede justitie te bepalen;
een en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
De man stelt als grond voor dit verzoek een wijziging van omstandigheden waardoor na te melden beschikking en vaststellingsovereenkomst niet langer voldoen aan de wettelijke maatstaven en dat de beschikking en vaststellingsovereenkomst van de aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft voldaan doordat van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De vrouw voert verweer dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Tevens heeft de vrouw zelfstandig verzocht:
- te bepalen dat de man met ingang van 1 juni 2020, dan wel met ingang van een
andere in goede justitie te bepalen datum is gehouden een bijdrage in het
levensonderhoud van de vrouw van € 2.759,46 bruto per maand te voldoen, zulks
per vooruitbetaling,
een en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.

Feiten

- Partijen zijn gehuwd geweest van [datum huwelijk] 2000 tot [datum echtscheiding] 2013.
- Zij zijn de ouders van het volgende minderjarige kind:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum1] 2004 te [geboorteplaats1] .
- [voornaam minderjarige] heeft zijn hoofdverblijfplaats bij de man.
- Bij beschikking van deze rechtbank van [datum beschikking] 2013 is de echtscheiding uitgesproken en is onder meer bepaald dat de man € 250,- aan kinderalimentatie en € 2.400,- bruto aan partneralimentatie moet betalen. Dit is conform hetgeen partijen daarover hebben opgenomen in hun echtscheidingsconvenant:
3.1.
De man zal met ingang van 1 maart 2013 maandelijks bij vooruitbetaling voor de 1e van de maand aan de vrouw voldoen een bedrag van € 2.400,- bruto, als bijdrage in haar levensonderhoud.
3.2.
Het in sub 3.1. genoemde bedrag is gebaseerd op de huwelijkse behoefte van de vrouw, inhoudende € 1.400,- netto per maand, waarin door de man met de onder 3.1 genoemde bruto partneralimentatie volledig wordt voorzien, rekening houdend met het door haar op dit moment gegenereerde inkomen. De draagkracht van de man is gebaseerd op bruto jaarinkomen van de man per 1 januari 2013 per jaar inclusief vakantietoeslag.
- Partijen zijn opnieuw een affectieve relatie met elkaar aangegaan en zijn in dat verband op 31 maart 2016 een “gewijzigd echtscheidingsconvenant c.q. vaststellingsovereenkomst ex artikel 7:900 BW” overeengekomen. In de aanhef van die overeenkomst is onder meer het volgende opgenomen:
- partijen zijn in bovenbedoeld echtscheidingsconvenant en ouderschapsplan onder meer een partneralimentatie overeengekomen door de man aan de vrouw te voldoen ten bedrage van € 2.400,- bruto per maand met ingang van 1 maart 2013, jaarlijks te indexeren, welke partneralimentatie is gebaseerd op een huwelijkse behoefte van de vrouw van € 2.280,- netto per maand; na aftrek van het inkomen dat zij op dat moment genoot € 1.400,- netto per maand. Voorts is er een kinderalimentatie van € 250,- per maand voor de minderjarigen overeengekomen, tevens door de man aan de vrouw te voldoen;
Voorts is het volgende overeengekomen:
de beschikking van [datum beschikking] 2013 met daarin opgenomen het ouderschapsplan van 27 maart 2013 en echtscheidingsconvenant van 5 april 2013 zijn per 1 april 2016 vervallen;
de man is gedurende de relatie met de vrouw niet gehouden een partneralimentatie of kinderalimentatie aan de vrouw te voldoen;
(…)
4.
de destijds bij echtscheidingsconvenant van 5 april 2013 en bij beschikking van
[datum beschikking] 2013 overeengekomen regelingen zullen herleven vanaf de datum dat de
relatie van partijen zal worden beëindigd;
5.
in aanvulling op hetgeen tussen partijen in het echtscheidingsconvenant van
5 april 2013 onder artikel 3 is vermeld, komen partijen overeen dat de man na de
verbreking van de relatie met de vrouw gehouden is om voor de resterende termijn
van acht jaar en elf maanden, gerekend vanaf de datum van de verbreking van de
relatie van partijen, aan de vrouw een partneralimentatie zal voldoen, ongeacht
een eventuele wetswijziging voor wat betreft de hiervoor overeengekomen
alimentatietermijn. Deze partneralimentatie zal aan de hand van de huwelijkse
behoefte van de vrouw ten bedrage van € 2.280,- onder aftrek van het door haar op
het moment van de beëindiging van de samenleef relatie gegenereerde inkomen,
worden herberekend en vanaf het jaar 2014 geïndexeerd.
(…)
8. de man zal na de verbreking van de relatie met de vrouw weer de overeengekomen kinderbijdrage van € 250,00 per maand voldoen, ten behoeve van de minderjarige zoon van partijen [voornaam minderjarige] .
- In juni 2020 is de relatie tussen partijen (opnieuw) geëindigd. De man heeft de vrouw sindsdien een partneralimentatie betaald van aanvankelijk € 2.590 bruto per maand, sinds najaar 2020 € 2.759,46 bruto per maand en sinds april 2022 € 1.509,15 bruto per maand.
- Bij beschikking van deze rechtbank van [beschikkingsdatum] 2022 is het verzoek van de vrouw tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen.

Beoordeling

Ontvankelijkheid
Artikel 1:401 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat een rechterlijke uitspraak of overeenkomst betreffende levensonderhoud bij latere uitspraak kan worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen of zij van de aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft beantwoord doordat bij die uitspraak van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
Nu zowel de man als de vrouw een wijziging van omstandigheden dan wel dat een en ander van de aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft voldaan in de zin van artikel 1:401 BW heeft gesteld, kunnen zij in hun verzoeken worden ontvangen.
De rechtbank zal in het navolgende beoordelen of sprake is van een wijziging van omstandigheden van dien aard dan wel dat een en ander van de aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft voldaan, dat dit dient te leiden tot een aanpassing van de kinderalimentatie en/of de partneralimentatie.
Kinderalimentatie
Niet ter discussie staat dat sprake is van gewijzigde omstandigheden ten aanzien van de kinderalimentatie nu [voornaam minderjarige] sinds het uiteengaan van partijen in juni 2020 volledig bij de man verblijft en hij de volledige zorg voor [voornaam minderjarige] draagt. De man betaalt de vrouw dan ook geen bijdrage voor het levensonderhoud van [voornaam minderjarige] meer en wenst dit te formaliseren door een nihil stelling van de kinderalimentatie voor [voornaam minderjarige] per juni 2020. De vrouw is van mening dat de afgesproken kinderalimentatie wel schriftelijk moet worden vastgelegd, te meer nu [voornaam minderjarige] bijna jong-meerderjarig is en hij aan een vastlegging van de kinderalimentatie dan zelf rechten kan ontlenen, maar zij zal deze kinderalimentatie niet executeren.
De rechtbank zal het verzoek van de man toewijzen nu [voornaam minderjarige] bij hem woont en de man de volledige zorg en kosten van [voornaam minderjarige] draagt. De rechtbank vertrouwt erop dat de man dit ook, zolang dit nodig is, na de achttiende verjaardag van [voornaam minderjarige] zal blijven doen. Mocht [voornaam minderjarige] na zijn achttiende verjaardag toch zelfstandig een beroep willen doen op een onderhoudsbijdrage, dan kan hij daartoe altijd zelf een verzoek indienen bij de rechtbank.
Partneralimentatie
De rechtbank stelt het volgende voorop. Partijen hebben tijdens hun affectieve relatie afspraken gemaakt over de partneralimentatie voor het geval hun relatie zou eindigen. Die afspraken zijn op schrift gesteld in de hiervoor genoemde overeenkomst uit 2016. Partijen betwisten niet dat die afspraak neerkomt op het volgende. De huwelijkse behoefte van de vrouw is in tegenstelling tot wat (mogelijk per abuis) in het echtscheidingsconvenant is opgenomen (€ 1.400,-), vastgesteld op een bedrag van € 2280,- in 2013. Mochten partijen op enig moment wederom uiteengaan, dan moet de aanvullende behoefte van de vrouw op dat moment berekend worden op het bedrag van € 2280,- geïndexeerd naar het moment van uiteengaan, minus de netto inkomsten van de vrouw op dat moment.
Partijen zijn medio 2020 uiteengegaan. Dit betekent dat de behoefte van de vrouw op € 2.545,15 moet worden gesteld (namelijk indexatie van € 2280 over de periode 2013-2020) en dat voor berekening van de aanvullende behoefte haar inkomen op dat moment (medio 2020) daarop in mindering moet worden gebracht. Partijen hebben de rechtbank echter niet geïnformeerd over de eigen inkomsten van de vrouw op het moment van het uiteengaan van partijen, zodat de rechtbank de aanvullende behoefte van de vrouw niet kan berekenen. Ten overvloede wijst de rechtbank erop dat in dit systeem de man aan de vrouw zou moeten betalen een bedrag aan bruto partneralimentatie ter hoogte van die aanvullende behoefte vermeerderd met de door de vrouw daarover op dat moment te betalen belasting, welk vastgestelde bedrag vervolgens jaarlijks dient te worden geïndexeerd. In de overeenkomst is niets opgenomen met betrekking tot de vraag of het aldus te berekenen bedrag moet worden aangepast bij wijziging in het inkomen van de man dan wel de vrouw na medio 2020.
Het verzoek van de vrouw
De vrouw heeft zelfstandig verzocht de alimentatie te bepalen op een bedrag van € 2.759,46 met ingang van 1 juni 2020. In dat verband heeft zij het volgende betoogd. Partijen hebben na hun uiteengaan in 2020 niet op de hiervoor besproken wijze de door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie herberekend. De man is daarentegen een substantieel hoger bedrag gaan betalen. Daaruit moet worden afgeleid dat partijen afwijkende afspraken hebben gemaakt. De rechtbank gaat aan dat betoog voorbij. Uit de door de vrouw overgelegde kopieën van digitale bankafschriften, blijkt dat de man de alimentatiebetalingen steeds “onder protest en met voorbehoud” heeft gedaan. Reeds daaruit blijkt voldoende dat de man zich niet gebonden achtte aan het betalen van deze hogere bedragen, zodat de rechtbank aan dit standpunt van de vrouw voorbij gaat en het zelfstandig verzoek van de vrouw afwijst.
De verzoeken van de man: beëindiging/nihil stelling/verlaging
Het meest verstrekkende betoog van de man is dat zijn onderhoudsverplichting jegens de vrouw is geëindigd omdat de vrouw samenleeft met een ander als ware zij gehuwd (artikel 1:160 BW). De vrouw heeft gemotiveerd weersproken dat daarvan sprake is. De rechtbank is van oordeel dat uit de door de man overgelegde stukken wel blijkt dat de vrouw intensief optrekt met haar nieuwe partner, maar dat is onvoldoende om de op de huwelijksband gebaseerde onderhoudsverplichting van de man te doen beëindigen. Het verzoek daartoe wordt afgewezen.
De man heeft voorts aangevoerd dat de overeengekomen regeling van aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven voldoet omdat is uitgegaan van onjuiste of onvolledige gegevens (artikel 401 lid 4 BW). Ter zitting is gebleken dat dit betoog ziet op het bedrag dat de man thans feitelijk aan de vrouw betaalt (sinds medio 2020 € 2.590 bruto per maand, sinds najaar 2020 € 2.759,46 bruto per maand en sinds april 2022 € 1.509,15 bruto per maand). Nu geen van partijen duidelijkheid heeft kunnen geven over de wijze waarop deze bedragen zijn berekend, kan de rechtbank niet vaststellen dat dat is gebeurd op de wijze zoals partijen dat destijds hebben afgesproken. Dit betoog kan echter voor het overige onbesproken blijven nu artikel 1:401 lid 4 BW uitsluitend ziet op alimentatie die bij rechterlijke uitspraak is vastgesteld en dus niet op alimentatie die tussen partijen is overeengekomen.
De wijziging van omstandigheden waar de man zich op beroept is erin gelegen dat [voornaam minderjarige] volledig bij de man woont die de zorg voor hem draagt. Er is nauwelijks contact tussen [voornaam minderjarige] en de vrouw. Gevolg daarvan is volgens de man dat hij minder verdiencapaciteit heeft en de vrouw meer.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden. Partijen gingen er destijds vanuit, zoals ook in het echtscheidingsconvenant is opgenomen, dat partijen bij het uiteengaan de zorg voor [voornaam minderjarige] zouden delen. Daarvan is thans geen sprake meer. Of het feit dat de man in zijn eentje de zorg heeft voor [voornaam minderjarige] betekent dat hij in zijn verdiencapaciteit is beperkt, kan in het midden blijven nu de man zijn draagkracht niet tot onderwerp van deze procedure heeft gemaakt. Wel kan deze omstandigheid aan de kant van de vrouw worden meegewogen bij het bepalen van haar verdiencapaciteit. Derhalve is sprake van een relevante wijziging van omstandigheden.
Ter beantwoording van de vraag of deze relevante wijziging van omstandigheden ook daadwerkelijk tot wijziging van de partneralimentatie moet leiden, overweegt de rechtbank het volgende. De vrouw heeft de rechtbank stukken toegestuurd waaruit blijkt dat zij op dit moment een ziektewetuitkering van het UWV krijgt en onder behandeling is in verband met stress en depressieve klachten. De rechtbank stelt op grond daarvan vast dat van de vrouw op dit moment niet kan worden gevraagd dat zij haar verdiensten uitbreidt, ook al zou zij daarvoor nu wel meer tijd hebben omdat de man de zorg voor [voornaam minderjarige] draagt. Voor wijziging van de alimentatie zoals door partijen overeengekomen, is daarom geen grond zodat de rechtbank het wijzigingsverzoek van de man afwijst.

Beslissing

De rechtbank – met wijziging in zoverre van de beschikking van deze rechtbank van [datum beschikking] 2013 en de overeenkomst van 31 maart 2016– :
stelt de door de man met ingang van 1 juni 2020 te betalen alimentatie ten behoeve van de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum1] 2004 te [geboorteplaats1] , op nihil, en verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.M. Brakel, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S.G.J. Verkennis als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 28 november 2022.