ECLI:NL:RBDHA:2022:13278
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het bestuursrecht
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 december 2022 uitspraak gedaan in een procedure over de asielaanvraag van een eiser met de Syrische nationaliteit. De eiser had al een verblijfsvergunning in Bulgarije en verzocht om een voorlopige voorziening nadat zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 17 november 2022, waarbij de eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en bijgestaan door een tolk. De staatssecretaris was ook vertegenwoordigd door een gemachtigde.
De rechtbank overwoog dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij niet terug kon keren naar Bulgarije, ondanks zijn claims van financiële en medische problemen. De rechtbank stelde vast dat de situatie van statushouders in Bulgarije niet zodanig slecht is dat er een reëel risico bestaat op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt had gesteld dat de asielaanvraag van de eiser niet-ontvankelijk was, omdat de eiser internationale bescherming geniet in Bulgarije.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. De uitspraak werd gedaan door mr. M.D. Gunster, in aanwezigheid van griffier mr. C.M. van den Berg. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.