ECLI:NL:RBDHA:2022:13320
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag en afwijzing voorlopige voorziening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 november 2022 uitspraak gedaan in een procedure waarbij eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. A. van Midden, een beroep had ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Dit besluit, genomen op 4 oktober 2022, hield in dat de aanvraag van eiseres voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling werd genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van haar asielverzoek. Eiseres heeft tevens verzocht om een voorlopige voorziening.
Tijdens de zitting op 17 november 2022, waarbij de gemachtigde van eiseres telefonisch aanwezig was, heeft de rechtbank vastgesteld dat de overdrachtstermijn voor de asielaanvraag op 16 november 2022 was verlopen. Dit betekende dat Nederland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank oordeelde dat eiseres geen procesbelang meer had bij de inhoudelijke behandeling van haar beroep, aangezien het beroep niet meer het gewenste resultaat kon opleveren. Daarom verklaarde de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk.
De rechtbank heeft verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, veroordeeld in de proceskosten tot een bedrag van € 1.518,-, omdat de overdracht van eiseres niet binnen de geldende termijn was gerealiseerd. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, omdat er geen reden meer was om een dergelijke voorziening te treffen nu het beroep was beslist. De uitspraak werd openbaar gemaakt op dezelfde dag, 17 november 2022, door mr. M.D. Gunster, in aanwezigheid van griffier mr. C.M. van den Berg. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.