ECLI:NL:RBDHA:2022:13320

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 november 2022
Publicatiedatum
9 december 2022
Zaaknummer
NL22.19927 en NL22.19928
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag en afwijzing voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 november 2022 uitspraak gedaan in een procedure waarbij eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. A. van Midden, een beroep had ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Dit besluit, genomen op 4 oktober 2022, hield in dat de aanvraag van eiseres voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling werd genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van haar asielverzoek. Eiseres heeft tevens verzocht om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 17 november 2022, waarbij de gemachtigde van eiseres telefonisch aanwezig was, heeft de rechtbank vastgesteld dat de overdrachtstermijn voor de asielaanvraag op 16 november 2022 was verlopen. Dit betekende dat Nederland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank oordeelde dat eiseres geen procesbelang meer had bij de inhoudelijke behandeling van haar beroep, aangezien het beroep niet meer het gewenste resultaat kon opleveren. Daarom verklaarde de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk.

De rechtbank heeft verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, veroordeeld in de proceskosten tot een bedrag van € 1.518,-, omdat de overdracht van eiseres niet binnen de geldende termijn was gerealiseerd. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, omdat er geen reden meer was om een dergelijke voorziening te treffen nu het beroep was beslist. De uitspraak werd openbaar gemaakt op dezelfde dag, 17 november 2022, door mr. M.D. Gunster, in aanwezigheid van griffier mr. C.M. van den Berg. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.19927 (beroep) en NL22.19928 (voorlopige voorziening)
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer / voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiseres en verzoekster], eiseres en verzoekster

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. J.H.M. Handring),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A. van Midden).

Procesverloop

Bij besluit van 4 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft zij verzocht om een voorlopige voorziening.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de voorlopige voorziening, op 17 november 2022 op zitting behandeld. De gemachtigde van eiseres was via een telefonische verbinding aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk. Verweerder wordt veroordeeld in de proceskosten tot een bedrag van: € 1.518,-.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Overwegingen.

1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiseres niet in behandeling genomen. Volgens hem is Duitsland verantwoordelijk voor de behandeling daarvan [1] . Op 16 mei 2022 zijn de Duitse autoriteiten akkoord gegaan met de overname van het asielverzoek van eiseres.
2. Ter zitting is gebleken dat de overdrachtstermijn een dag voor zitting, op 16 november 2022, is verlopen. Daarmee staat vast dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiseres. Dit betekent dat met het beroep niet meer kan worden bereikt wat eiseres heeft getracht te bereiken. Eiseres heeft daarom geen belang bij een inhoudelijke behandeling van het beroep.
3. Het beroep is dan ook niet-ontvankelijk.
4. Wel is er reden voor een proceskostenveroordeling, omdat verweerder de overdracht van eiseres niet heeft kunnen verwezenlijken binnen de daarvoor geldende overdrachtstermijn van zes maanden. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).
5. Nu op het beroep is beslist, is er geen reden meer tot het treffen van een voorlopige voorziening. Dit verzoek wordt daarom afgewezen.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 november 2022 door mr. M.D. Gunster, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. C.M. van den Berg, griffier.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 20, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.