In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 december 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiser, een Somalische nationaliteit hebbende man, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De aanvraag is door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, omdat de gestelde problemen met een persoon genaamd [A] niet geloofwaardig werden geacht. Eiser heeft aangevoerd dat hij vanwege zijn werkzaamheden als ober in een restaurant bedreigd is door [A] en dat hij om deze reden uit Somalië is gevlucht. De rechtbank heeft de geloofwaardigheid van het asielrelaas van eiser beoordeeld en geconcludeerd dat de door eiser aangevoerde elementen onvoldoende zwaarwegend zijn om een asielvergunning te rechtvaardigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser vaag en summier heeft verklaard over de bedreigingen en de aanslag die hij heeft meegemaakt, en dat hij niet in staat was om concrete details te geven over deze gebeurtenissen. Bovendien heeft de rechtbank geoordeeld dat de situatie in Somalië, zoals beschreven door eiser, niet voldoet aan de hoge drempel van artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn, die vereist dat er sprake is van een uitzonderlijke situatie waarin willekeurig geweld zo hoog is dat iedere burger een reëel risico loopt op ernstige schade. De rechtbank heeft de aanvraag van eiser dan ook afgewezen als ongegrond en het beroep ongegrond verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.