In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 8 juni 2022 een verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Verzoeker, een man van Iraanse nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 14 april 2022 was afgewezen als kennelijk ongegrond. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting was verzoeker aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. M.E.M. Jacquemard, en werd er een tolk en een getuige gehoord. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de bodemzaak, die samenhangt met deze voorlopige voorziening, inmiddels was behandeld in een andere zaak (NL22.6998) en dat een voorlopige voorziening daarom niet meer nodig was. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om de voorlopige voorziening afgewezen, maar heeft verweerder wel veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, vastgesteld op € 759,00. De uitspraak is openbaar gemaakt op 8 juli 2022.