ECLI:NL:RBDHA:2022:13367

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 december 2022
Publicatiedatum
12 december 2022
Zaaknummer
NL22.18570
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag Nigeriaan wegens onvoldoende onderbouwing van vrees voor autoriteiten en gebrek aan kwetsbare minderheidsgroep

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 december 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Nigeriaanse eiser. De eiser had eerder asiel aangevraagd, maar zijn aanvraag was door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard. De eiser voerde aan dat hij bij terugkeer naar Nigeria te vrezen heeft voor de autoriteiten, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij daadwerkelijk gezocht wordt door de Nigeriaanse autoriteiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet tot een kwetsbare minderheidsgroep behoort en dat de Igbo-bevolking, waartoe hij behoort, niet als zodanig wordt aangemerkt in het landgebonden beleid. De rechtbank heeft ook overwogen dat de eiser niet heeft aangetoond dat hij bij terugkeer een reëel risico loopt op ernstige schade, zoals bedoeld in artikel 3 van het EVRM. De rechtbank concludeerde dat de vrees van de eiser voor de autoriteiten niet voldoende onderbouwd was en dat er een binnenlands beschermingsalternatief beschikbaar was. De rechtbank heeft de beslissing van de staatssecretaris bevestigd en het beroep ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.18570

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.H. Steenbergen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. N. Hamzaoui).

ProcesverloopBij besluit van 12 september 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 24 november 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Idemudia. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Nigeriaanse nationaliteit. Op 6 mei 2019 heeft hij een asielaanvraag ingediend in Nederland. Bij besluit van 27 augustus 2019 heeft verweerder de aanvraag niet in behandeling genomen op de grond dat Italië daarvoor verantwoordelijk is. Het door eiser tegen dit besluit ingestelde beroep is ongegrond verklaard. [1] De geplande overdracht van eiser aan Italië kon geen doorgang vinden, omdat eiser niet is verschenen. Op 28 oktober 2019 heeft verweerder aan de Italiaanse autoriteiten medegedeeld dat hij de overdrachtstermijn [2] met 18 maanden verlengt, omdat onbekend is waar eiser verblijft.
2. De door eiser op 29 juni 2020 ingediende opvolgende asielaanvraag is bij besluit van 30 juli 2020 wederom niet in behandeling genomen door verweerder, omdat Italië daarvoor nog altijd verantwoordelijk is. Het beroep dat eiser tegen dat besluit heeft ingesteld, is eveneens ongegrond verklaard. [3] Op 7 december 2020 is de geplande overdracht van eiser door verweerder geannuleerd. Eiser is niet tijdig overgedragen aan Italië, zodat Nederland verantwoordelijk is geworden voor de behandeling van zijn asielaanvraag. Eiser is in de gelegenheid gesteld een nieuwe aanvraag in te dienen.
3. Op 1 april 2021 heeft eiser opnieuw een asielaanvraag ingediend. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw. [4] Daarbij zijn de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig geacht. Verweerder heeft ook eisers ontvoering door, gedwongen lidmaatschap van en ontsnapping bij [naam 2] geloofwaardig geacht. Dat eiser is gediscrimineerd vanwege zijn Igbo etniciteit acht verweerder eveneens geloofwaardig. Verweerder stelt zich echter op het standpunt dat dit niet leidt tot vluchtelingschap. Daarnaast heeft eiser volgens verweerder niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer een reëel risico loopt op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. [5]
4. Eiser voert aan dat hij bij terugkeer naar Nigeria heeft te vrezen voor de autoriteiten en verwijst daarbij naar het Algemeen Ambtsbericht Nigeria van maart 2021 en de EASO Country Guide Nigeria 2019. Hieruit blijkt dat de enkele verdenking van banden met [naam 2] voldoende is voor geweld en terreur. Volgens eiser is niet aannemelijk dat er bewijs is waaruit blijkt dat hij gezocht wordt door de autoriteiten. Hij is inmiddels ook al zeven jaar weg en heeft nauwelijks contact meer heeft met personen in Nigeria. Ook stelt eiser dat verweerder pas in het bestreden besluit een binnenlands beschermingsalternatief tegenwerpt, terwijl het zuiden volgens eiser evenmin veilig is. Verweerder gaat bovendien niet in op eisers uit WBV 2021/10 afkomstige argument dat het niet mogelijk is bescherming tegen [naam 2] te verkrijgen van de autoriteiten of internationale organisaties. Eiser refereert nogmaals aan het arrest [naam 3] [6] van het EHRM. [7] Hij heeft reeds problemen ondervonden van [naam 2] en hoeft daarom geen
further distinguishing featuresnaar voren te brengen. Tot slot stelt hij gevaar te lopen door zijn Igbo etniciteit, omdat hij door de autoriteiten geassocieerd kan worden met IPOB. [8]
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Uit het door eiser aangehaalde Ambtsbericht volgt dat vrouwen en kinderen die ervan verdacht worden banden te hebben met [naam 2] strijders één van de groepen is die doelwit is van de Nigeria Police Force. Eiser behoort echter niet tot die groep. Verder blijkt uit het EASO-rapport waar eiser naar verwijst dat Nigeriaanse troepen mensenrechten schenden in de strijd tegen [naam 2] en dat onschuldige burgers slachtoffer worden. Er is dus geen sprake van een specifiek risico voor eiser. Bovendien blijkt uit de door eiser overgelegde stukken dat de Nigeriaanse autoriteiten op de hoogte zijn van zijn gedwongen en onrechtmatige verblijf bij [naam 2], aangezien zijn moeder daar aangifte van heeft gedaan. De desondanks door eiser gestelde vrees voor de Nigeriaanse autoriteiten is gebaseerd op niet nader onderbouwde vermoedens. Ter zitting heeft eiser verklaard nog regelmatig contact te hebben met zijn moeder, zodat van hem verwacht mag worden dat hij stukken kan aanleveren waaruit blijkt dat hij door de Nigeriaanse autoriteiten gezocht wordt. Wat ook zou volstaan, zijn gedetailleerde verklaringen over voorgevallen opsporingshandelingen. De ter zitting door eiser afgelegde verklaring dat zijn moeder hem heeft verteld dat de politie bij haar aan de deur is geweest en naar eiser heeft gevraagd, is daartoe echter onvoldoende. Verweerder stelt zich dan ook terecht op het standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer heeft te vrezen voor de Nigeriaanse autoriteiten.
6. Uit het landgebonden beleid ten aanzien van Nigeria volgt dat verweerder aanneemt dat het niet mogelijk is bescherming te verkrijgen van de autoriteiten en/of internationale organisaties, tenzij sprake is van evidente, concrete en individualiseerbare aanknopingspunten op basis waarvan kan worden aangenomen dat het verkrijgen van bescherming mogelijk is. [9] Van eiser kan dan ook niet verwacht worden dat hij zich wendt tot de autoriteiten om bescherming te verkrijgen tegen [naam 2]. Er is echter sprake van een binnenlands beschermingsalternatief, omdat [naam 2] blijkens het Ambtsbericht alleen in het noordoosten actief is. Eiser is van origine afkomstig uit het zuiden, zodat verweerder van hem mag verwachten dat hij terugkeert naar dit deel van Nigeria en niet naar het noordoosten van het land. In tegenstelling tot wat eiser stelt, heeft verweerder dit in het voornemen ook al overwogen. [10]
7.
In het arrest [naam 3] heeft het EHRM geoordeeld dat indien een vreemdeling tot een kwetsbare minderheidsgroep in zijn land van herkomst behoort, waarbij van belang kan zijn dat hij persoonlijk reeds nadelige gevolgen heeft ondervonden als lid van deze groep, en deze groep in het algemeen geen bescherming tegen mensenrechtenschendingen kan verkrijgen, kan worden aangenomen dat deze vreemdeling bij terugkeer naar het land van herkomst een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling. Hij hoeft dan geen
further special distinguishing featuresnaar voren te brengen waaruit dat risico valt af te leiden. Eiser heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat hij tot een kwetsbare minderheidsgroep behoort. Uit het landgebonden beleid ten aanzien van Nigeria blijkt dat de Igbo-bevolking, waartoe eiser behoort, niet wordt aangemerkt als kwetsbare minderheidsgroep. [11] Voor zover eiser stelt dat tot een kwetsbare minderheidsgroep behoort omdat hij gezien wordt als aanhanger van [naam 2], wordt hij daarin niet gevolgd. Dit betreft immers geen specifieke groep personen en eiser wordt niet als aanhanger gezien omdat de Nigeriaanse autoriteiten op de hoogte zijn van zijn ontvoering en gedwongen verblijf bij [naam 2].
8. Verweerder acht geloofwaardig dat eiser vanwege zijn Igbo-etniciteit gediscrimineerd is, maar niet dat dit dermate ernstig was dat sociaal en maatschappelijk functioneren onmogelijk werd als bedoeld in C2/3.2 van de Vc. Eiser heeft dat niet betwist. Verder staat in het Ambtsbericht dat IPOB, een politieke beweging bestaande uit mensen van de Igbo-bevolking, door de Nigeriaanse autoriteiten onterecht als terroristische organisatie wordt aangemerkt. Gesteld noch gebleken is echter dat eiser iets van doen heeft met IPOB. De door eiser ondervonden discriminatie leidt dan ook niet tot vluchtelingschap.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, in aanwezigheid van mr.A.J.J. Sterks, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, van 19 september 2019, NL19.20178.
2.Als bedoeld in artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening (Verordening (EU) nr. 604/213).
3.Uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 24 november 2020, NL20.14879.
4.Vreemdelingenwet 2000.
5.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
6.Arrest van 11 januari 2007, nr. 1948/04, ECLI:NL:XX:2007:BA5147.
7.Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
8.[naam 4].
9.Zie paragraaf C7/25.5.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc). Opgenomen naar aanleiding van het Algemeen Ambtsbericht Nigeria van maart 2021 en WBV 2021/10.
10.P. 6, derde alinea.
11.Zie paragraaf C2/3.3 in samenhang met paragraaf C7/25.4.3 van de Vc.