ECLI:NL:RBDHA:2022:13402

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 december 2022
Publicatiedatum
13 december 2022
Zaaknummer
NL22.22253
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dublinverordening en interstatelijk vertrouwensbeginsel in asielaanvraag

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 december 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Nigeriaanse nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting. De rechtbank heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat Italië in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek van eiser. Eiser stelde dat hij in Italië een reguliere verblijfsvergunning had, maar de rechtbank oordeelde dat de door eiser overgelegde stukken niet voldoende onderbouwd waren om deze claim te ondersteunen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een expliciet claimakkoord was tussen Nederland en Italië, en dat Italië zijn verdragsverplichtingen zal nakomen op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij in Italië geen opvang zal krijgen of dat hij daar in een onmenselijke situatie terecht zal komen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.22253

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. R.H.T. van Boxmeer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. M. Lorier).

Procesverloop

Bij besluit van 1 november 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL22.22254, op 28 november 2022 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Nigeriaanse nationaliteit te hebben.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vw. [1] Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Dublinverordening [2] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om terugname gedaan. Italië heeft dit verzoek aanvaard.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Hij stelt dat dat hij in Italië een reguliere verblijfsvergunning heeft gehad, welke inmiddels is verlopen. Ter onderbouwing heeft eiser een overzicht van zijn verblijfsstatus in Italië overgelegd. Hij zou daarom op grond van artikel 12 van de Dublinverordening moeten worden overgedragen. Dit betekent volgens eiser dat het bestreden besluit vernietigd dient te worden. Verder stelt eiser dat hij bij overdracht aan Italië in een situatie terecht zal komen die in strijd is met artikel 3 van het EVRM. [3] Eiser vreest op straat te belanden en onder mensonterende omstandigheden zijn asielverzoek te moeten afwachten. Eiser heeft slechte ervaringen gehad in Italië. Hij heeft daar op straat geleefd en is aldaar slachtoffer geweest van uitbuiting. Daar was geen bescherming tegen mogelijk.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet in geschil is dat Italië in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling
van eisers verzoek om internationale bescherming. Wel is tussen partijen in geschil of eiser op de juiste grondslag is ‘geclaimd’ bij de Italiaanse autoriteiten. De rechtbank constateert dat sprake is van een expliciet claimakkoord. De Italiaanse autoriteiten zijn akkoord gegaan met het claimverzoek op grond van artikel 18, eerste lid en onder d, van de Dublinverordening. De door eiser overgelegde stukken omtrent zijn gestelde verblijfsvergunning in Italië zijn niet nader onderbouwd. Uit deze stukken kan niet worden afgeleid dat eiser (heeft) beschikt over een reguliere verblijfsvergunning in Italië. Er moet daarom vanuit worden gegaan dat het claimakkoord op juiste grond tot stand is gekomen.
5. Uitgangspunt is verder dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan uit mag gaan dat Italië zijn verdragsverplichtingen zal nakomen. [4] Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval anders is. Eiser heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt.
6. Voor zover eiser stelt te vrezen dat hij in Italië geen opvang zal krijgen, heeft verweerder er in het bestreden besluit terecht op gewezen dat indien eiser na de overdracht gebreken constateert in de opvangvoorzieningen, hij hierover dient te klagen bij de Italiaanse autoriteiten. Dit geldt ook voor eisers stelling dat hij in Italië slachtoffer is geworden van uitbuiting. Daargelaten dat eiser deze stelling niet nader heeft onderbouwd, is niet gebleken dat eiser heeft geprobeerd om bescherming te zoeken bij de Italiaanse autoriteiten. Eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat dit niet van hem kan worden verlangd omdat klagen bij de Italiaanse autoriteiten niet mogelijk of bij voorbaat zinloos zou zijn.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Zie onder meer de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 mei 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1324), 24 juni 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1788) en 26 augustus 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2497).