ECLI:NL:RBDHA:2022:13421
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing opvolgende asielaanvraag van Syrische eiser met internationale bescherming in Oostenrijk
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 13 juli 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een Syrische eiser die een opvolgende asielaanvraag had ingediend. De eiser, geboren in 2004, had eerder een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend, welke door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 15 oktober 2021 niet-ontvankelijk was verklaard. Dit besluit was gebaseerd op het feit dat de eiser internationale bescherming genoot in Oostenrijk, zoals bleek uit Eurodac. De rechtbank had eerder het beroep van de eiser tegen dit besluit ongegrond verklaard, en het hoger beroep bij de Raad van State was nog aanhangig.
De eiser diende op 30 maart 2022 een opvolgende asielaanvraag in, maar deze werd door verweerder op 16 juni 2022 niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000. Verweerder stelde dat de eiser geen nieuwe elementen of bevindingen had aangedragen die relevant waren voor de beoordeling van de aanvraag. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet had aangetoond dat zijn subsidiaire beschermingsstatus in Oostenrijk was beëindigd of niet meer geldig was. De rechtbank concludeerde dat verweerder terecht had geoordeeld dat de aanvraag niet-ontvankelijk was en dat het beroep ongegrond was.
De rechtbank benadrukte dat het aan de eiser was om aan te tonen dat hij geen verblijfsrecht meer had in Oostenrijk, en dat de informatie die hij had verstrekt niet voldoende was om aan te tonen dat zijn status was ingetrokken of beëindigd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 13 juli 2022, en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak vermeld.