ECLI:NL:RBDHA:2022:13445
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening voor faciliterend visum in het bestuursrecht
In deze zaak heeft verzoeker, een Tunesische nationaliteit, op 9 juni 2022 een aanvraag ingediend voor een faciliterend visum op basis van richtlijn 2004/38/EG, die het vrij verkeer van personen regelt. De verweerder, het Ministerie van Buitenlandse Zaken, heeft op 27 juni 2022 gecommuniceerd dat Nederland niet de bevoegde lidstaat is om op de aanvraag te beslissen en dat verzoeker zijn aanvraag in België moet indienen. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening, gezien de spoedeisendheid van zijn situatie, aangezien hij op 16 juli 2022 met zijn Franse partner en hun kind naar België zou vliegen en daarna drie maanden in Nederland zou verblijven.
De zitting vond plaats op 7 juli 2022, waar beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De voorzieningenrechter heeft onmiddellijk na de zitting uitspraak gedaan. De uitspraak houdt in dat het verzoek wordt toegewezen, waarbij verzoeker wordt behandeld alsof hij in het bezit is van het gevraagde visum. Daarnaast is de verweerder veroordeeld tot het betalen van proceskosten tot een bedrag van € 1.512,-. De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen aangegeven dat, op basis van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de verweerder zich niet verzet tegen de toewijzing van de voorlopige voorziening, wat heeft geleid tot de beslissing om de gevraagde voorziening te treffen. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 7 juli 2022 door mr. A.A.M. Elzakkers, in aanwezigheid van griffier mr. Z.E.M. van der Maas. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.