ECLI:NL:RBDHA:2022:13445

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 juli 2022
Publicatiedatum
14 december 2022
Zaaknummer
AWB 20/4070
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening voor faciliterend visum in het bestuursrecht

In deze zaak heeft verzoeker, een Tunesische nationaliteit, op 9 juni 2022 een aanvraag ingediend voor een faciliterend visum op basis van richtlijn 2004/38/EG, die het vrij verkeer van personen regelt. De verweerder, het Ministerie van Buitenlandse Zaken, heeft op 27 juni 2022 gecommuniceerd dat Nederland niet de bevoegde lidstaat is om op de aanvraag te beslissen en dat verzoeker zijn aanvraag in België moet indienen. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening, gezien de spoedeisendheid van zijn situatie, aangezien hij op 16 juli 2022 met zijn Franse partner en hun kind naar België zou vliegen en daarna drie maanden in Nederland zou verblijven.

De zitting vond plaats op 7 juli 2022, waar beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De voorzieningenrechter heeft onmiddellijk na de zitting uitspraak gedaan. De uitspraak houdt in dat het verzoek wordt toegewezen, waarbij verzoeker wordt behandeld alsof hij in het bezit is van het gevraagde visum. Daarnaast is de verweerder veroordeeld tot het betalen van proceskosten tot een bedrag van € 1.512,-. De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen aangegeven dat, op basis van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de verweerder zich niet verzet tegen de toewijzing van de voorlopige voorziening, wat heeft geleid tot de beslissing om de gevraagde voorziening te treffen. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 7 juli 2022 door mr. A.A.M. Elzakkers, in aanwezigheid van griffier mr. Z.E.M. van der Maas. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 22/4070

uitspraak van de voorzieningenrechter van in de zaak tussen

[verzoeker] , geboren op [geboortedatum] 1996, van Tunesische nationaliteit, verzoeker
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. G.G.A.J. Adang),
en

Het Ministerie van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. P. van Zijl).

Inleiding

Verzoeker heeft op 9 juni 2022 een aanvraag ingediend tot het verstrekken van een faciliterend visum op grond van richtlijn 2004/38/EG (richtlijn vrij verkeer).
Op 27 juni 2022 heeft verweerder aan verzoeker laten weten dat Nederland niet de bevoegde lidstaat is om op de aanvraag van verzoeker te beslissen en dat verzoeker de aanvraag moet indienen in België. Verzoeker heeft daartegen bezwaar gemaakt en tevens de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen gelet op de spoedeisendheid van zijn aanvraag. Op 16 juli 2022 zal verzoeker namelijk samen met zijn Franse partner en hun gezamenlijk kind naar België vliegen en vervolgens voor drie maanden in Nederland verblijven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juli 2022. Verzoeker en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Na afloop van de behandeling van de zaak heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan. De motivering van die uitspraak vermeldt de voorzieningenrechter hierna onder de beslissing.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek toe in die zin dat verzoeker wordt behandeld als ware hij in het bezit is van het gevraagde faciliterend visum;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.512,-.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan – onder meer – indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Verzoeker verzoekt de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening te treffen waarbij hij wordt behandeld als ware hij in het bezit is van het gevraagde visum.
3. Bij brief van 6 juli 2022 heeft verweerder medegedeeld zich niet te verzetten tegen toewijzing van de gevraagde voorziening, voor zover die zich richt op het behandelen van verzoeker als ware hij in het bezit is van het gevraagde visum.
4. Omdat verweerder zich niet verzet tegen het toewijzen van de voorlopige voorziening, wordt de gevraagde voorziening getroffen.
5. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.512,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2022 door mr. A.A.M. Elzakkers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. Z.E.M. van der Maas, griffier.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift van dit proces-verbaal is aan de gemachtigde van verzoeker meegegeven op de zitting en verzonden aan verweerder op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.