ECLI:NL:RBDHA:2022:13456

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juni 2022
Publicatiedatum
14 december 2022
Zaaknummer
NL22.1461
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot verblijfsvergunning voor familie en gezin

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 8 juni 2022 een mondelinge uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een minderjarige met de Colombiaanse nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning met als verblijfsdoel 'familie en gezin'. Deze aanvraag was door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen in een besluit van 7 januari 2022, omdat verzoeker geen geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) had en verweerder geen aanleiding zag om verzoeker vrij te stellen van dit vereiste. Verweerder stelde dat er geen familieleven bestond tussen verzoeker en zijn vader, de heer [A], en dat uitzetting niet in strijd was met artikel 8 van het EVRM.

Verzoeker heeft tegen deze afwijzing bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij in het besluit was meegedeeld dat hij geen verblijfsrecht meer had en dus verwijderbaar was. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op zitting behandeld, waarbij verzoeker en zijn gemachtigde aanwezig waren, maar verweerder zich had afgemeld. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker spoedeisend belang had bij de beoordeling van zijn verzoek, wat door verweerder niet werd betwist.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het belang van verzoeker om de bezwaarprocedure in Nederland af te wachten zwaarder weegt dan het belang van verweerder. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, het bestreden besluit geschorst en verweerder opgedragen het betaalde griffierecht van € 184,- aan verzoeker te vergoeden. Daarnaast is verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.518,-. Deze uitspraak is openbaar gemaakt op 14 juni 2022 en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.1461
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker] , verzoeker V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. T. Esen),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

In het besluit van 7 januari 2022 heeft verweerder de aanvraag van verzoeker voor een
verblijfsvergunning met als verblijfsdoel ‘familie en gezin’ afgewezen.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 8 juni 2022 op zitting behandeld. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Ook is de referent verschenen.
Als tolk is verschenen mevrouw A.C. Solis Sandval. Verweerder heeft zich op voorhand al afgemeld voor de zitting.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek toe;
  • schorst het bestreden besluit tot vier weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan verzoeker te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.518,00.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Verzoeker is geboren op [geboortedatum] 2007 en heeft de Colombiaanse nationaliteit. Verzoeker heeft een aanvraag voor een verblijfsvergunning met als verblijfsdoel ‘familie en gezin’ ingediend, om verblijf te krijgen bij zijn vader, de heer [A] (referent).
3. Verweerder heeft - kort samengevat - de aanvraag van verzoeker afgewezen, omdat hij geen geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) heeft. Verweerder ziet geen aanleiding om verzoeker vrij te stellen van het mvv-vereiste. Uitzetting van verzoeker is volgens verweerder niet in strijd met artikel 8 van het EVRM. Verweerder neemt namelijk geen familieleven aan tussen verzoeker en referent. Ook als verweerder wel gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM tussen verzoeker en referent aanneemt, leidt dit niet tot vergunningverlening. De belangenafweging valt namelijk in het nadeel van verzoeker uit. Tot slot ziet verweerder geen aanleiding voor toepassing van de hardheidsclausule.
4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker spoedeisend belang heeft bij de beoordeling van zijn verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening, omdat in het besluit van 7 januari 2022 staat dat verzoeker geen verblijfsrecht meer heeft. Dit betekent dat verzoeker niet meer in Nederland mag zijn en verwijderbaar is. Het spoedeisend belang is door verweerder ook niet betwist.
5. Verder stelt de voorzieningenrechter vast dat het bezwaar- en verzoekschrift van verzoeker inhoudelijk onweersproken is gebleven. Verweerder heeft niet gereageerd op de argumenten uit het verzoekschrift en is ook niet op de zitting verschenen om een standpunt toe te lichten. Ook heeft verzoeker nog stukken overgelegd waar verweerder niet op heeft gereageerd. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat het belang van verzoeker om de bezwaarprocedure in Nederland te kunnen afwachten zwaarder weegt dan het belang van verweerder.
6. De voorzieningenrechter wijst om die reden het verzoek om een voorlopige voorziening toe en schorst het bestreden besluit. Dit betekent dat verzoeker de beslissing op zijn bezwaar hier in Nederland mag afwachten. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, moet verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoeden. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder verder in de door verzoeker gemaakte proceskosten en stelt deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2022 door mr. B. Fijnheer, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
14 juni 2022

Documentcode: [documentcode]

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.