In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een Wajong-uitkering ontvangt, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres ontving in de periode van 1 februari 2015 tot en met 20 september 2019 een te hoog bedrag aan uitkering, wat resulteerde in een terugvordering van € 28.268,66 bruto door het UWV. Eiseres had in juni 2020 een primaire beslissing ontvangen waarin het UWV haar meedeelde dat zij dit bedrag moest terugbetalen. Eiseres maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het UWV verklaarde het bezwaar ongegrond. Hierop heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres op 15 mei 2014 had doorgegeven dat zij haar studie stopzette, waarna haar uitkering werd verhoogd. Echter, toen zij op 1 september 2014 weer begon met studeren, heeft het UWV haar uitkering niet aangepast. Pas begin 2020 ontdekte het UWV dat eiseres te veel had ontvangen. Eiseres voerde aan dat zij niet op de hoogte was van het te hoge bedrag en dat er dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres had moeten begrijpen dat zij een te hoog bedrag ontving, gezien de communicatie van het UWV.
De rechtbank concludeerde dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien en dat het UWV terecht het teveel betaalde bedrag terugvorderde. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen ontvingen een afschrift van de uitspraak.