ECLI:NL:RBDHA:2022:1353

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 februari 2022
Publicatiedatum
22 februari 2022
Zaaknummer
SGR 21/405
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van Wajong-uitkering wegens onterecht ontvangen bedragen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een Wajong-uitkering ontvangt, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres ontving in de periode van 1 februari 2015 tot en met 20 september 2019 een te hoog bedrag aan uitkering, wat resulteerde in een terugvordering van € 28.268,66 bruto door het UWV. Eiseres had in juni 2020 een primaire beslissing ontvangen waarin het UWV haar meedeelde dat zij dit bedrag moest terugbetalen. Eiseres maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het UWV verklaarde het bezwaar ongegrond. Hierop heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres op 15 mei 2014 had doorgegeven dat zij haar studie stopzette, waarna haar uitkering werd verhoogd. Echter, toen zij op 1 september 2014 weer begon met studeren, heeft het UWV haar uitkering niet aangepast. Pas begin 2020 ontdekte het UWV dat eiseres te veel had ontvangen. Eiseres voerde aan dat zij niet op de hoogte was van het te hoge bedrag en dat er dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres had moeten begrijpen dat zij een te hoog bedrag ontving, gezien de communicatie van het UWV.

De rechtbank concludeerde dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien en dat het UWV terecht het teveel betaalde bedrag terugvorderde. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen ontvingen een afschrift van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/405

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 februari 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. E.H. Visser),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: G.M. Folkers-Hooijmans).

Procesverloop

In het besluit van 12 juni 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat zij in de periode van 1 februari 2015 tot en met 20 september 2019 een bedrag van € 28.268,66 bruto te veel aan uitkering en vakantiegeld op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) heeft ontvangen en dit bedrag van haar wordt teruggevorderd.
In het besluit van 11 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben schriftelijk op elkaars standpunten gereageerd en de rechtbank toestemming gegeven om uitspraak te doen zonder dat de zaak op een zitting is behandeld.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten op 18 januari 2022.

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres ontvangt een Wajong-uitkering. Op 15 mei 2014 heeft zij aan verweerder doorgegeven dat zij per 31 mei 2014 stopt met haar studie. Verweerder heeft vervolgens op 26 juni 2014 besloten dat de Wajong-uitkering van eiseres per 1 juni 2014 hoger wordt omdat eiseres vanaf dat moment niet meer studeert.
2. Op 1 september 2014 is eiseres weer begonnen met studeren. Verweerder heeft op dat moment de uitkering van eiseres niet aangepast naar de norm voor studerenden.
3. Begin 2020 is verweerder erachter gekomen dat eiseres sinds september 2014 een te hoog bedrag aan uitkering heeft ontvangen. Bij besluit van 21 februari 2020 heeft verweerder de uitkering van eiseres weer gewijzigd per 1 maart 2020. Bij besluit van
12 juni 2020 (het primaire besluit in deze procedure) heeft verweerder een bedrag van
€ 28.268,88 bruto van eiseres teruggevorderd. Dit bedrag bestaat zowel uit teveel ontvangen uitkering als uit vakantiegeld. De terugvordering ziet op de periode 1 februari 2015 tot en met 30 september 2019. Verweerder heeft daarbij toegelicht dat de periode vóór 1 februari 2015 is verjaard, waardoor het bedrag dat eiseres in die periode teveel heeft ontvangen, niet zal worden teruggevorderd.
4. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de terugvordering omdat zij heeft doorgegeven dat zij per 1 september 2014 weer is gaan studeren en daar ook regelmatig contact over heeft gehad met verweerder. Omdat verweerder fouten heeft gemaakt, is de terugvordering onterecht, aldus eiseres. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Standpunten
5. Verweerder heeft zich – samengevat weergegeven – op het standpunt gesteld dat de Wajong hem verplicht om de onverschuldigd betaalde uitkering terug te vorderen. Volgens verweerder zijn er geen dringende redenen om van terugvordering af te zien en voldoet eiseres ook niet aan de voorwaarden voor kwijtschelding.
6. Eiseres is het niet eens met verweerder en heeft in beroep aangevoerd dat de terugvordering onterecht is. Zij heeft er – onder verwijzing naar de Beleidsregels opschorting, herziening en intrekking uitkeringen 2006 – op gewezen dat het haar op
1 september 2014 redelijkerwijs niet duidelijk was of kon zijn dat zij een te hoog bedrag aan uitkering kreeg. Ook zijn er volgens eiseres dringende redenen op grond waarvan van terugvordering zou moeten worden afgezien.
Juridisch kader
7.1
Artikel 2:7, eerste lid, Wajong verplicht de jonggehandicapte op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan verweerder mededeling te doen van alle feiten of omstandigheden, waarvan het hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat die van invloed kunnen zijn op het recht op arbeidsondersteuning, de hoogte van de inkomensvoorziening of de betaling van de inkomensvoorziening.
7.2
Op grond van artikel 2:58, eerste lid, onder b, Wajong herziet verweerder beschikkingen op grond van dit hoofdstuk of trekt dergelijke beschikkingen in, indien de verstrekking van een voorziening als bedoeld in artikel 2:22 of 2:23 ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
7.3
Op grond van artikel 2:58, derde lid, Wajong kan verweerder, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking afzien.
7.4
Op grond van artikel 2:59, eerste lid, Wajong worden een inkomensvoorziening die op grond van dit hoofdstuk onverschuldigd is betaald en hetgeen als gevolg van een beschikking als bedoeld in artikel 2:58 Wajong door verweerder onverschuldigd is betaald of verstrekt, door verweerder teruggevorderd.
7.5
Op grond van artikel 2:59, vijfde lid, Wajong kan verweerder geheel of gedeeltelijk van de terugvordering afzien, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
Oordeel van de rechtbank
8.1
Toen eiseres in mei 2014 stopte met haar studie heeft zij een brief gehad van verweerder met daarin het besluit dat haar uitkering hoger zou worden in verband met het beëindigen van de studie. Toen zij in september 2014 weer begon met studeren, heeft zij geen brief van verweerder ontvangen met de mededeling dat haar uitkering weer zou worden verlaagd. Aangezien eiseres dus
weleen ‘verhogingsbrief’ ontving na het beëindigen van haar studie, maar
geen‘verlagingsbrief’ na het hervatten van haar studie, had het eiseres redelijkerwijs duidelijk kunnen en moeten zijn dat zij sinds september 2014 een te hoog bedrag aan uitkering ontving. Verweerder heeft het teveel betaalde bedrag aan uitkering dan ook terecht teruggevorderd.
8.2
Voorts is er geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de hoogte van de (bruto) terugvordering. Verweerder heeft daar voldoende inzicht in geboden met het overleggen van het overzicht van 24 februari 2021. Eiseres komt op basis van eigen berekeningen op andere (netto) bedragen uit, maar daarmee heeft zij onvoldoende concreet onderbouwd dat het door verweerder teruggevorderde bedrag onjuist is.
9. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat er geen dringende redenen zijn op grond waarvan van terugvordering had moeten worden afgezien. Dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien kunnen alleen gelegen zijn in de onaanvaardbaarheid van de financiële of sociale gevolgen die een terugvordering voor de betrokkene heeft [1] . Het gaat daarbij om incidentele gevallen waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is, en waarin een individuele afweging plaatsvindt van alle relevante omstandigheden. Het is de rechtbank niet gebleken dat de terugvordering voor eiseres onaanvaardbare gevolgen heeft, hoewel het begrijpelijk is dat het eiseres zwaar valt dat zij tot terugbetaling is gehouden, terwijl haar geen verwijt valt te maken en zij heeft voldaan aan de op haar rustende inlichtingenplicht. Volgens vaste rechtspraak [2] van de Centrale Raad van Beroep levert het enkele feit dat aan de herziening of terugvordering een fout van het bestuursorgaan ten grondslag ligt echter geen dringende reden op. Daar komt bij dat verweerder rekening houdt met de financiële omstandigheden van eiseres doordat afhankelijk van haar inkomen de invordering wordt opgeschort dan wel een betalingsregeling wordt getroffen.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.E.M. de Coninck, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.P. Brand, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 februari 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 26 augustus 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2187
2.Zie de uitspraak in voetnoot 1