Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[naam], eiser,
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,
Procesverloop
Overwegingen
Beslissing
www.rechtspraak.nl.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 december 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiser, een Eritrees man, in beroep ging tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het bestreden besluit, genomen op 27 oktober 2022, weigerde de aanvraag van eiser voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, met als argument dat Noorwegen verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft zijn beroep ingesteld omdat hij van mening is dat de Noorse autoriteiten hem een risico op refoulement hebben aangedaan en dat het besluit onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen. Hij heeft ook betoogd dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom artikel 17 van de Dublinverordening niet van toepassing is, gezien zijn persoonlijke omstandigheden en de wens om in de nabijheid van zijn zus in Nederland te verblijven.
De rechtbank heeft het beroep op zitting behandeld op 28 november 2022, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank heeft overwogen dat eiser procesbelang heeft bij de beoordeling van zijn beroep, ondanks dat hij blijkens meldingen met onbekende bestemming is vertrokken. De rechtbank heeft vastgesteld dat Noorwegen in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers verzoek om internationale bescherming en dat verweerder in zijn besluit uit mag gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten opzichte van Noorwegen. De rechtbank concludeert dat het verwijderingsbesluit van de Noorse autoriteiten niet voldoende bewijs levert dat eiser geen asielaanvraag in Noorwegen kan indienen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder voldoende gemotiveerd heeft waarom geen gebruik is gemaakt van de bevoegdheid in artikel 17 van de Dublinverordening. Eiser heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die een overdracht naar Noorwegen tot onevenredige hardheid zouden maken. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.