ECLI:NL:RBDHA:2022:13541

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 december 2022
Publicatiedatum
15 december 2022
Zaaknummer
NL22.21944
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dublinverordening en interstatelijk vertrouwensbeginsel in asielaanvraag

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 december 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiser, een Eritrees man, in beroep ging tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het bestreden besluit, genomen op 27 oktober 2022, weigerde de aanvraag van eiser voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, met als argument dat Noorwegen verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft zijn beroep ingesteld omdat hij van mening is dat de Noorse autoriteiten hem een risico op refoulement hebben aangedaan en dat het besluit onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen. Hij heeft ook betoogd dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom artikel 17 van de Dublinverordening niet van toepassing is, gezien zijn persoonlijke omstandigheden en de wens om in de nabijheid van zijn zus in Nederland te verblijven.

De rechtbank heeft het beroep op zitting behandeld op 28 november 2022, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank heeft overwogen dat eiser procesbelang heeft bij de beoordeling van zijn beroep, ondanks dat hij blijkens meldingen met onbekende bestemming is vertrokken. De rechtbank heeft vastgesteld dat Noorwegen in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers verzoek om internationale bescherming en dat verweerder in zijn besluit uit mag gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten opzichte van Noorwegen. De rechtbank concludeert dat het verwijderingsbesluit van de Noorse autoriteiten niet voldoende bewijs levert dat eiser geen asielaanvraag in Noorwegen kan indienen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder voldoende gemotiveerd heeft waarom geen gebruik is gemaakt van de bevoegdheid in artikel 17 van de Dublinverordening. Eiser heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die een overdracht naar Noorwegen tot onevenredige hardheid zouden maken. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.21944

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. N. Vollebergh),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. M. Lorier).

Procesverloop

Bij besluit van 27 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Noorwegen verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL22.21945, op 28 november 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Solomon. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Eritrese nationaliteit te hebben.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vw. [1] Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Dublinverordening [2] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Noorwegen een verzoek om terugname gedaan. Noorwegen heeft dit verzoek aanvaard.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en stelt dat de Noorse autoriteiten middels een verwijderingsbesluit van 31 januari 2022 kenbaar hebben gemaakt dat eiser een volgende aanvraag tot een verblijfsvergunning in Noorwegen moet indienen bij de Noorse ambassade in het land van herkomst. Dit duidt op een risico op refoulement en het besluit is dan ook onvoldoende zorgvuldig tot stand gekomen. Verder is eiser van mening dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom geen toepassing wordt gegeven aan artikel 17 van de Dublinverordening. Eiser is een man op leeftijd en wenst graag in de nabijheid van zijn zus in Nederland te verblijven.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. De rechtbank ziet zich allereerst ambtshalve voor de vraag gesteld of eiser procesbelang heeft bij het beroep. In zijn bericht van 9 november 2022 heeft verweerder gesteld dat eiser blijkens meldingen van de vreemdelingenpolitie en het Centraal Orgaan opvang asielzoekers met onbekende bestemming is vertrokken. Bij bericht van 22 november heeft de gemachtigde van eiser verklaard nog wel contact te hebben met eiser. Eiser verblijft bij zijn zus. Voorts is eiser verschenen ter zitting. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiser nog wel procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het door hem ingestelde beroep tegen het bestreden besluit.
5. Niet in geschil is dat Noorwegen in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers verzoek om internationale bescherming. Verweerder mag in zijn algemeenheid uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten opzichte van Noorwegen. Met het door eiser overgelegde verwijderingsbesluit van de Noorse autoriteiten van 31 januari 2022 staat niet vast dat een asielaanvraag van eiser in Noorwegen niet conform de verdragsverplichtingen in behandeling zal worden genomen. Het verwijderingsbesluit ziet enkel op een aanvraag voor een verblijfsvergunning in het kader van gezinshereniging. Niet is uit het verwijderingsbesluit gebleken dat eiser geen asielaanvraag in het grondgebied van Noorwegen mag indienen. De Noorse autoriteiten hebben ook expliciet ingestemd met het claimverzoek en daaruit volgt dat de Noorse autoriteiten het verzoek van eiser om internationale bescherming in behandeling zal nemen. Bovendien mag, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, vanuit worden gegaan dat Noorwegen zijn verdragsverplichtingen zal nakomen, waaronder het verbod op refoulement.
6. Tot slot heeft verweerder in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd waarom geen gebruik wordt gemaakt van de bevoegdheid neergelegd in artikel 17 van de Dublinverordening. Eiser heeft geen dermate bijzondere, individuele omstandigheden aangevoerd die maken dat een overdracht leidt tot onevenredige hardheid.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.