ECLI:NL:RBDHA:2022:13547

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 november 2022
Publicatiedatum
15 december 2022
Zaaknummer
NL22.20860, NL22.20861
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een asielaanvraag en de relevantie van nieuwe documenten in het bestuursrecht

In deze zaak heeft eiser voor de vierde maal een asielaanvraag ingediend, die door verweerder is afgewezen op basis van onvoldoende bewijs van identiteit en herkomst. De rechtbank heeft de motivering van verweerder als ondeugdelijk beoordeeld, vooral in het licht van het arrest LH, waarin is vastgesteld dat verweerder niet adequaat heeft onderzocht of de overgelegde documenten nieuw en relevant zijn voor de beoordeling van de aanvraag. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder de digitale identiteitsbewijzen van de ouders van eiser ten onrechte niet als nieuw feit heeft aangemerkt en dat de eerdere documenten niet in samenhang zijn beoordeeld. De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder de identiteit van eiser opnieuw inhoudelijk moet beoordelen, inclusief het iMMO-rapport dat relevante informatie bevat over de psychische toestand van eiser. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen binnen tien weken een nieuw besluit te nemen. Tevens is verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiser, die in totaal € 7.527,- bedragen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.20860
NL22.20861
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] ,

alias
[naam 1]
alias
[naam 2] ,eiser/verzoeker,
hierna: eiser,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. H. Drenth),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: L.J.L. Leijtens).

ProcesverloopIn het besluit van 7 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 1 november 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam tolk] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser heeft op 13 december 2021 voor de vierde maal een asielaanvraag ingediend. De rechtbank geeft hierna eerst een beknopte weergave van dat wat in de eerdere asielprocedures van eiser naar voren is gebracht en geoordeeld.
2. Eiser heeft voor de eerste maal op 7 november 2015 asiel aangevraagd in Nederland. Daarbij heeft hij opgegeven dat zijn naam [naam 3] is, geboren op [geboortedatum 1] 1999 en van Pakistaanse nationaliteit. Uit Eurodac is gebleken dat eiser in Bulgarije geregistreerd is als [eiser] , geboren op [geboortedatum 2] 1997, en in Duitsland als [naam 1] geboren op [geboortedatum 1] 1998. Aan zijn asielaanvraag heeft eiser het volgende ten grondslag gelegd. Eisers vader was lid van de Pakistaanse ANP-partij. Vanwege de politieke activiteiten van zijn vader is het huis van het gezin beschoten. Gewapende mannen hebben geprobeerd eiser te ontvoeren, waarbij hij met wapens is geslagen en buiten bewustzijn is geraakt. Vanaf dat moment zijn de ouders en het broertje van eiser vermist. Eiser stelt dat het leger achter deze incidenten zit.
2.1
Ter ondersteuning van zijn identiteit en zijn relaas heeft eiser in de eerste asielprocedure overgelegd:
  • een schoolcertificaat;
  • een kopie van zijn aangifte bij de politie;
  • de ANP-pas van zijn vader en begeleidende brief van de ANP;
  • foto’s van zijn letsel; en
  • een geboorteakte.
2.2
Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 17 mei 2017 ongegrond verklaard. De identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser zijn niet vast komen te staan, nu eiser in Bulgarije en Duitsland onder andere namen en geboortedata geregistreerd staat. De door eiser overgelegde geboorteakte kan zijn identiteit niet onderbouwen, nu deze door Bureau Documenten vals is bevonden. Van de overige documenten kan de authenticiteit niet worden beoordeeld wegens het ontbreken van referentiemateriaal. Nu eiser niet wordt gevolgd in zijn verklaringen omtrent zijn identiteit, is zijn asielrelaas ook niet geloofwaardig, omdat dit samenhangt met zijn identiteit. Het beroep van eiser tegen dit besluit is door deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht op 16 juni 2017 [1] ongegrond verklaard. De Afdeling [2] heeft die uitspraak op 14 juli 2017 [3] bevestigd.
3. Eiser heeft op 1 september 2017 een opvolgende asielaanvraag ingediend. Daarbij heeft hij twee documenten overgelegd en aangeboden voor onderzoek:
  • een woonplaatsverklaring; en
  • een certificaat voor kinderen onder de 18 jaar.
3.1
Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 2 november 2017 niet-ontvankelijk verklaard en aan eiser een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar. De door eiser overgelegde stukken kunnen niet worden aangemerkt als nieuwe feiten en omstandigheden, omdat deze niet op authenticiteit kunnen worden onderzocht vanwege het ontbreken van referentiemateriaal. Deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem heeft het beroep van eiser op 14 december 2017 ongegrond verklaard, voor zover gericht tegen de niet-ontvankelijkverklaring van de asielaanvraag, gegrond verklaard voor zover gericht tegen het inreisverbod en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde inreisverbod geheel in stand blijven. [4] De Afdeling heeft die uitspraak op 10 januari 2018 [5] bekrachtigd.
4. Eiser heeft op 20 september 2018 voor de derde maal een asielaanvraag ingediend. Bij die aanvraag heeft eiser overgelegd:
  • kopieën van identiteitskaarten van zijn ouders;
  • zijn studentenkaart;
  • een
  • een verklaring van de
4.1
Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 12 juli 2019 niet-ontvankelijk verklaard. De door eiser overgelegde kopieën en originelen kunnen niet worden beschouwd als nieuwe feiten of omstandigheden, omdat deze niet op authenticiteit kunnen worden onderzocht vanwege het ontbreken van referentiemateriaal. Deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht heeft het beroep van eiser op 22 augustus 2019 [6] ongegrond verklaard. Deze uitspraak is door de Afdeling op 17 september 2019 bevestigd. [7]
De aanvraag
5. Eiser heeft op 13 december 2021 een vierde asielaanvraag ingediend. Daarbij heeft eiser overgelegd:
  • kopieën van digitale ID-bewijzen van zijn ouders;
  • een mailwisseling tussen Vluchtelingenwerk en [naam notaris] , de notaris die de digitale ID-bewijzen heeft opgevraagd; en
  • een iMMO
In de iMMO-rapportage wordt gesteld dat sprake is van PTSS-klachten in combinatie met depressieve klachten. Deze psychische klachten en het litteken op eisers schouder zijn aangemerkt als zeer consistent met zijn relaas. De hoofdpijnklachten en het litteken op zijn hoofd worden aangemerkt als consistent met zijn relaas. De psychische/lichamelijke problematiek en de jeugdige leeftijd van eiser hebben op het moment van de gehoren gemaakt dat er in die periode beperkingen waren die zeer waarschijnlijk hebben geïnterfereerd met het vermogen om compleet, coherent en consistent te verklaren.
Eiser heeft daarnaast ten aanzien van de in de eerste procedure overgelegde, vals bevonden geboorteakte verklaard dat hij nu te weten is gekomen dat de vriend die deze voor hem heeft aangevraagd, inderdaad een kopie heeft ontvangen en geen originele geboorteakte, en dat alleen eiser zelf, of zijn vader een originele geboorteakte kan aanvragen in Pakistan.
6. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen. Eiser heeft met de kopieën van identiteitsbewijzen van zijn ouders uit de nationale databank zijn eigen identiteit en daarmee zijn gestelde problemen nog steeds niet aannemelijk gemaakt. Eiser wordt immers niet met naam en foto genoemd op deze documenten. Bovendien heeft eiser in de vorige procedure al vergelijkbare documenten overgelegd. Dit document is daarom geen nieuw feit of nieuwe omstandigheid. Het verzoek van eiser om alle eerdere documenten uit eerdere procedures te betrekken bij de nieuwe documenten wordt niet gevolgd, omdat de eerdere documenten al zijn beoordeeld en in rechte vaststaan.
De iMMO-rapportage geldt in het kader van eisers verklaringen omtrent zijn identiteit wel als nieuw feit of nieuw element en/of bevinding, maar ook daarmee heeft eiser zijn identiteit niet aannemelijk gemaakt. Nu de identiteit van eiser onlosmakelijk verbonden is met zijn relaas, zoals ook door de rechtbank in de eerste asielprocedure is bevestigd, komt verweerder niet toe aan de beoordeling van het asielrelaas van eiser, dat hij wenst te onderbouwen met de iMMO-rapportage. Weliswaar concludeert de iMMO-rapportage dat er sprake was van medische problematiek die ten tijde van de gehoren interfereerde met het vermogen om compleet, coherent en consistent te verklaren in het kader van de asielaanvraag, maar niet kan worden aangegeven op welke onderdelen de jonge leeftijd en psychische klachten invloed hebben gehad. Uit het iMMO-rapport volgt niet dat eiser niet consistent heeft kunnen verklaren over zijn naam en geboortedatum. Uit de gehoren blijkt ook niet dat eiser het niet begreep of zich niet in staat voelde om te verklaren. Verweerder ziet daarom geen reden om aan te nemen dat eiser niet goed heeft kunnen verklaren over zijn personalia. Het iMMO-rapport maakt daarom zijn identiteit niet alsnog aannemelijk. Bovendien betekenen de gradaties ‘consistent’ en ‘zeer consistent’ dat de littekens ook op andere wijze kunnen zijn ontstaan. Omdat nog steeds niet met zekerheid kan worden vastgesteld op welke wijze de littekens bij eiser zijn ontstaan, kunnen de gestelde problemen nog steeds worden gezien als onlosmakelijk verbonden met zijn identiteit.
Zijn de kopieën van digitale identiteitsbewijzen van eisers (gestelde) ouders een novum?
7. Eiser voert aan dat de digitale identiteitsbewijzen een nieuw feit vormen. Deze zijn naar inhoud consistent met de eerder door eiser overgelegde documenten en deze moeten in samenhang worden bezien. Bovendien is eiser in bewijsnood: voor hem is het ophalen van een nieuwe geboorteakte of identiteitskaart alleen mogelijk als hij of zijn vader naar Pakistan gaat. Dit kan van eiser niet verlangd worden.
8. De rechtbank overweegt als volgt. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting de stelling van eiser, dat hij in bewijsnood verkeert ten aanzien van het aantonen van zijn identiteit door middel van originele documenten, niet gemotiveerd betwist. Evenmin heeft verweerder de toelichting van eiser ten aanzien van de eerder overgelegde, vals bevonden, geboorteakte in twijfel getrokken. De rechtbank gaat er op basis van de beschikbare informatie vanuit dat eiser in bewijsnood is ten aanzien van het aantonen van zijn eigen identiteit via een originele geboorteakte.
9. De rechtbank is daarnaast van oordeel dat de in de onderhavige procedure overgelegde kopieën van digitale identiteitsbewijzen van de (gestelde) ouders van eiser ten onrechte niet als nieuw feit zijn aangemerkt. Daarvoor geeft de rechtbank de volgende motivering.
10. Het Hof van Justitie [9] heeft in het arrest LH van 10 juni 2021 [10] uitleg gegeven over de beoordeling van een opvolgende asielaanvraag in het kader van artikel 40 van de Procedurerichtlijn [11] , die bestaat uit twee stappen.
De eerste stap is de beoordeling van de ontvankelijkheid van de aanvraag. Deze stap bestaat uit twee fasen. Fase 1 is het onderzoek of er nieuwe elementen of bevindingen zijn of door de vreemdeling zijn voorgelegd in verband met de behandeling van de vraag of hij in aanmerking komt voor internationale bescherming. Uit punt 50 van het arrest LH volgt dat elementen of bevindingen nieuw zijn wanneer die niet werden onderzocht in het kader van het op de vorige asielaanvraag genomen besluit en waarop dat besluit niet kon worden gebaseerd. Alleen als er nieuwe elementen of bevindingen zijn ten opzichte van de eerdere asielaanvraag, komt verweerder toe aan fase 2.
Fase 2 is het onderzoek of de nieuwe elementen en bevindingen de kans aanzienlijk groter maken dat de vreemdeling in aanmerking komt voor internationale bescherming. Uit Afdelingsjurisprudentie [12] volgt dat die beoordeling zich beperkt tot het minder strenge ontvankelijkheidscriterium of de nieuwe elementen en bevindingen relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag.
Als aan die vereisten is voldaan, moet verweerder vervolgens overgaan tot stap 2, die inhoudt dat hij de opvolgende asielaanvraag inhoudelijk beoordeelt.
11. De rechtbank stelt vast dat eiser in de onderhavige asielprocedure twee kopieën van digitale identiteitsbewijzen heeft overgelegd, waarop de namen, pasfoto’s en identiteitsnummers van zijn (gestelde) ouders vermeld staan. Tevens staat op die identiteitsbewijzen vermeld: “The data displayed is current as of 16-06-2021” bij de man en “The data displayed is current as of 22-06-2021” bij de vrouw. In het voornemen, dat is ingelast in het bestreden besluit, heeft verweerder overwogen dat de authenticiteit van deze documenten niet kan worden vastgesteld en dat eiser met deze stukken zijn eigen (gestelde) identiteit niet aannemelijk heeft gemaakt.
12. De rechtbank leest in het voornemen en besluit een tweeledige motivering. Enerzijds stelt verweerder dat de identiteitsbewijzen geen nieuw feit zijn omdat in de eerdere procedures vergelijkbare documenten zijn overgelegd. Deze motivering acht de rechtbank ondeugdelijk in het licht van het arrest LH, namelijk niet conform de voorgeschreven toets. De vraag die verweerder, in fase 1, had dienen te beantwoorden is of het document nieuw is, dat wil zeggen dat het niet eerder is onderzocht in het kader van het op een vorige asielaanvraag genomen besluit. Die vraag kan niet anders dan bevestigend worden beantwoord. Deze digitale identiteitsbewijzen zijn immers niet eerder overgelegd. Wel heeft eiser in de derde asielprocedure kopieën van (fysieke) identiteitskaarten van zijn ouders overgelegd, maar (ook) deze stukken zijn in het kader van het besluit op de derde asielaanvraag niet inhoudelijk onderzocht. Reden was dat de authenticiteit daarvan niet kon worden vastgesteld. Nu verweerder heeft nagelaten vast te stellen dat deze digitale identiteitsbewijzen niet eerder zijn betrokken (stap 1, fase 1) en deze vervolgens te toetsen aan stap 1, fase 2, berust het standpunt van verweerder dat het stuk geen nieuw element en/of nieuwe bevinding is op een motiveringsgebrek.
13. Vervolgens stelt de rechtbank vast dat verweerder (ook) het standpunt heeft ingenomen dat eiser met de overgelegde digitale identiteitsbewijzen van zijn (gestelde) ouders zijn identiteit niet aannemelijk heeft gemaakt. Dit standpunt vat de rechtbank op als een beoordeling in het kader van stap 2 zoals bedoeld in het arrest LH. Daaraan moet vooraf zijn gegaan dat verweerder meent dat de stukken relevant kunnen zijn voor de beoordeling (fase 2). Ook dat standpunt berust naar het oordeel van de rechtbank op een onvoldoende draagkrachtige motivering. Eiser heeft terecht aangevoerd dat verweerder in dit verband ook de in eerdere procedures ingediende en niet eerder inhoudelijk beoordeelde documenten had dienen te betrekken, omdat deze vanwege de onderlinge samenhang relevant zijn voor het op waarde kunnen schatten van de nieuw ingebrachte documenten. Eiser heeft daarbij met name gewezen op het in de tweede procedure ingebrachte certificaat voor kinderen onder de 18 jaar. Op dit certificaat staan de namen en registratienummers van de (gestelde) ouders van eiser genoemd en die komen volledig overeen met de gegevens op de identiteitsbewijzen en ook met eisers eigen opgegeven naam en geboortedatum. Bovendien acht de rechtbank van belang dat in dit document een koppeling wordt gemaakt tussen de identiteit van eiser en die van zijn (gestelde) ouders en staat hij als kind van deze ouders vermeld. Die koppeling is ten onrechte niet betrokken bij de beoordeling van de overgelegde identiteitsbewijzen uit de nationale databank. Verweerder had bij de beoordeling naar het oordeel van de rechtbank bovendien ook de overige, in de eerdere asielprocedures overgelegde en niet eerder inhoudelijk beoordeelde stukken ter onderbouwing van eisers identiteit moeten betrekken. De rechtbank wijst daarbij met name op het
police clearance certificate, de woonplaatsverklaring en de verklaring van de
general councillor, waarop eveneens de naam van eisers (gestelde) vader vermeld staat, en op de studenten-ID van eiser, waarop zijn pasfoto staat. Ook dit levert een zorgvuldigheids- en een motiveringsgebrek op.
14. De rechtbank concludeert dat verweerder (opnieuw) inhoudelijk dient te beoordelen of het overgelegde stuk relevant is voor de asielaanvraag in het licht van en in samenhang met de eerder ingediende, maar niet eerder inhoudelijk meegewogen documenten, zoals hiervoor genoemd. Dit omdat die eerdere documenten mogelijk in een ander daglicht komen te staan als ze in samenhang met de nieuwe stukken worden beoordeeld. Bij het nieuw te nemen besluit dient verweerder te betrekken dat van eiser niet verwacht kan worden dat hij naar Pakistan gaat om aan een originele geboorteakte of identiteitsbewijs te komen.
Had verweerder het asielrelaas van eiser zelfstandig moeten beoordelen?
15. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte het tweede element, dat wil zeggen de gebeurtenissen die eiser in Pakistan zegt mee te hebben gemaakt, niet op geloofwaardigheid heeft beoordeeld. Met de conclusies uit het iMMO-rapport kan verweerder niet langer vasthouden aan het standpunt dat de identiteit van eiser onlosmakelijk verbonden is met zijn gestelde problemen. Het vormt zelfstandig bewijs voor de mishandelingen in Pakistan.
16. In het bestreden besluit en ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat verweerder niet toekomt aan het beoordelen van de geloofwaardigheid van het asielrelaas van eiser, omdat de littekens van eiser ook een andere oorzaak kunnen hebben dan de gestelde mishandelingen. Nu niet is vastgesteld hoe de littekens zijn ontstaan kunnen de door eiser gestelde problemen nog steeds niet los worden gezien van zijn identiteit en dient die eerst aannemelijk te worden gemaakt.
17. De rechtbank volgt verweerder daarin niet. Naar het oordeel van de rechtbank kan verweerder niet volstaan met deze stelling. De vraag die verweerder ook in dit kader had moeten beantwoorden is of het iMMO-rapport een nieuw element en/of nieuwe bevinding vormt. Daarbij is de vraag allereerst of dit een nieuw, dat wil zeggen niet eerder onderzocht stuk is (stap 1, fase 1), en vervolgens of het iMMO-rapport relevant kan zijn voor de beoordeling van de asielaanvraag (stap 1, fase 2). Deze vragen kunnen niet anders dan bevestigend worden beantwoord. De omstandigheid dat medisch steunbewijs geen onweerlegbaar bewijs is, zoals verweerder tegenwerpt, doet aan de relevantie daarvan niet af. Elk bewijs, ook met geringe(re) bewijswaarde, dient immers te worden gewogen en kan bijdragen aan het aannemelijk maken van een asielrelaas. Dat betekent dat verweerder de toets van stap 2 dient uit te voeren en dit relevante element inhoudelijk moet beoordelen. In het kader van die te maken inhoudelijke beoordeling merkt de rechtbank op dat verweerder geen contra-expertise heeft laten verrichten en bij die stand van zaken van de juistheid van de conclusies van het iMMO dient uit te gaan.
18. De rechtbank concludeert dat de beroepsgrond slaagt. Verweerder zal het asielrelaas inhoudelijk moeten beoordelen. Daarbij zal verweerder het iMMO-rapport in samenhang met alle genoemde elementen inhoudelijk moeten beoordelen.
Moet verweerder de kosten van het iMMO-onderzoek aan eiser vergoeden?
19. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder de kosten van het iMMO-rapport dient te vergoeden. Het betreft een bedrag van € 5.250,- blijkens de factuur van 17 mei 2021.
20. Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de kosten van het iMMO-onderzoek niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat het rapport niet leidt tot inwilliging van de aanvraag.
21. De rechtbank ziet aanleiding de gevraagde kostenvergoeding toe te wijzen. Daartoe overweegt zij als volgt. Voor beantwoording van de vraag of de kosten van het iMMO-rapport redelijk zijn geweest is niet doorslaggevend of het rapport tot inwilliging leidt, maar, ingevolge artikel 8:75 van de Awb [13] , of het inroepen van die deskundige redelijk was en ook de deskundigenkosten redelijk zijn. In dat verband wijst de rechtbank op de uitspraak van de Afdeling van 15 september 2022 [14] , waarin is overwogen dat verweerder alle nieuwe feiten en omstandigheden die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag, inhoudelijk dient te beoordelen. Nu de rechtbank heeft geoordeeld dat het iMMO-rapport relevant kan zijn voor de beoordeling van de aanvraag en verweerder het rapport daarom inhoudelijk dient te betrekken bij de beoordeling, komt de rechtbank tot de conclusie dat het inroepen van het iMMO redelijk was. De kosten van het rapport van € 5.250,- komen de rechtbank daarbij niet onredelijk voor en zijn door verweerder ook niet weersproken. De rechtbank zal verweerder daarom veroordelen tot het betalen van deze kosten aan eiser.
Conclusie
22. De aanvraag is ten onrechte afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van tien weken.
Verzoek om een voorlopige voorziening
23. Omdat de rechtbank op het beroep beslist, is het treffen van een voorlopige voorziening niet meer nodig. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om die reden af.
Proceskosten
24. De rechtbank veroordeelt verweerder ook in de overige door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank [15] vast op € 2.277,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener. In totaal bedragen de proceskosten dus € 7.527,- (€ 2.277,- + € 5.250,-).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen tien weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak.
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
De rechtbank/voorzieningenrechter, in beide zaken:
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 7.527,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Roubos, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr.R.M. Vaalburg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan, voor zover het de hoofdzaak betreft, hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.AWB 17/10485 en AWB 17/10486.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
3.201706893/1/V1.
4.NL17.12049.
5.20170201/1/V1.
6.NL19.16310.
7.201906550/1/V3.
8.Instituut voor Mensenrechten en Medisch Onderzoek.
9.Hof van Justitie van de Europese Unie.
10.ECLI:EU:C:2021:478.
11.Richtlijn (EU) 2013/32.
13.Algemene wet bestuursrecht.
15.Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.