ECLI:NL:RBDHA:2022:13549

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 december 2022
Publicatiedatum
15 december 2022
Zaaknummer
C/09/637898 / FT RK 22/819
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking faillissementsverzoek en proceskosten in een civiele procedure

In deze zaak heeft [verzoeker01] B.V. een verzoekschrift ingediend tot faillietverklaring van [verweerder01] B.V. De rechtbank heeft op 13 december 2022 uitspraak gedaan in deze procedure. [verweerder01] heeft bij verweerschrift verzocht het faillissementsverzoek af te wijzen en [verzoeker01] te veroordelen in de proceskosten. Tijdens de behandeling in raadkamer zijn beide partijen vertegenwoordigd door hun advocaten en andere betrokkenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat [verzoeker01] en [verweerder01] samenwerkten, maar dat er een geschil bestond over de financiële afwikkeling van hun samenwerking. [verzoeker01] stelde dat zij nog een bedrag van € 222.763,89 van [verweerder01] te vorderen had, terwijl [verweerder01] betwistte dat er sprake was van een faillissementstoestand en stelde dat zij een vordering op [verzoeker01] had van € 100.780,33.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzoek tot faillietverklaring van [verzoeker01] niet kon worden toegewezen, omdat niet was aangetoond dat [verweerder01] in een faillissementstoestand verkeerde. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat er geen pluraliteit van schuldeisers was en dat [verzoeker01] misbruik maakte van procesrecht door een faillissementsverzoek in te dienen terwijl er geen substantiële wijziging was in de omstandigheden. Uiteindelijk heeft de rechtbank [verzoeker01] veroordeeld in de proceskosten van [verweerder01], die zijn vastgesteld op € 1.126,- aan salaris advocaat. De beslissing is openbaar uitgesproken op 13 december 2022.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANKDEN HAAG
Team Insolventies
rekestnummer: C/09/637898 / FT RK 22/819
vonnis van 13 december 2022
in de zaak van
[verzoeker01] B.V.(hierna: [verzoeker01] ),
verzoekster,
advocaat: mr. P.A.J. Peeters,
tegen
[verweerder01] B.V. (hierna: [verweerder01] ),
verweerster,
advocaat: mr. E.F. van Gerwen

1.De procedure

1.1.
[verzoeker01] heeft een verzoekschrift met bijlagen ingediend strekkende tot faillietverklaring van [verweerder01] .
1.2.
[verweerder01] heeft bij verweerschrift van 5 december 2022 verzocht het verzoek tot faillietverklaring af te wijzen en om [verzoeker01] te veroordelen “in de volledige proceskosten”.
1.3.
Het verzoekschrift is op in raadkamer behandeld. Bij die gelegenheid zijn verschenen en gehoord:
- [naam01] , namens [verzoeker01] ,
- mr. Peeters, advocaat van [verzoeker01] ,
- [naam02] , namens [verweerder01] ,
- [naam03] , financieel directeur van [verweerder01] .
- mr. Van Gerwen, advocaat van [verweerder01] ,
1.4.
De rechtbank heeft de uitspraak op heden bepaald.

2.Standpunten van partijen

2.1.
[verzoeker01] stelt dat zij en [verweerder01] hebben samengewerkt, hetgeen heeft geleid tot facturen over en weer. [verzoeker01] factureerde voor geleverde diensten en/of geleverde goederen en [verweerder01] factureerde commissie. Volgens [verzoeker01] heeft dit er in geresulteerd dat zij per saldo per 1 september 2022 nog een bedrag van € 222.763,89 van [verweerder01] te vorderen heeft. [verzoeker01] heeft verder gesteld dat [verweerder01] meer schulden onbetaald laat, hetgeen zou blijken uit jaarstukken over 2018, 2019 en 2020, met daarin een oplopende post ‘kortlopende schulden’.
2.2.
[verweerder01] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Zij voert daartoe het volgende aan;
- [verzoeker01] heeft geen vorderingsrecht. Er is een discussie de financiële afwikkeling van een aantal projecten. In verband daarmee heeft [verweerder01] haar betalingsverplichtingen opgeschort en beroept zij zich op verrekening. [verweerder01] meent dat zij geen schuld aan [verzoeker01] heeft, maar dat zij een vordering op [verzoeker01] heeft, namelijk een vordering van € 100.780,33.
- Er is geen sprake van een faillissementstoestand, want [verweerder01] exploiteert een gezonde en goedlopende onderneming en is niet opgehouden met betalen.
- Het ontbreekt aan pluraliteit van schuldeisers. Een enkele verwijzing naar de kortlopende schuldenpositie in jaarstukken is niet voldoende om daar van uit te gaan.
- [verzoeker01] maakt misbruik van (proces)recht door een faillissementsverzoek in te dienen nadat een eerder faillissementsverzoek door haar ingetrokken. [verzoeker01] heeft wederom een faillissementsverzoek ingediend terwijl zij weet dat [verweerder01] haar vordering betwist. Sinds het eerdere faillissementsverzoek is niets gewijzigd. [verzoeker01] hanteert een onevenredig zwaar middel ingezet; het aanhangig maken van een bodemprocedure ligt meer voor de hand. Dit maakt dat [verzoeker01] de door [verweerder01] als gevolg van de faillissementsaanvragen gemaakte advocaatkosten van € 21.434,38 dient te vergoeden. [verweerder01] verzoekt veroordeling van [verzoeker01] in “de volledige proceskosten”

3.De beoordeling

Bevoegdheid

3.1.
De rechtbank is, gelet op het bepaalde in artikel 3, eerste lid, Verordening 2015/848 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie (herschikking IVO), bevoegd deze insolventieprocedure als hoofdprocedure te openen nu het centrum van voornaamste belangen van [verweerder01] in Nederland ligt.
3.2.
Een faillissement kan op verzoek worden uitgesproken wanneer van een vorderings-recht van een verzoeker is gebleken én is gebleken dat de schuldenaar verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen (de faillissementstoestand). Van die toestand is sprake wanneer de schuldenaar meerdere schuldeisers heeft en hij niet meer betaalt. Een en ander dient summierlijk te blijken, dat wil zeggen dat zowel de toestand als de vordering na een kort, eenvoudig onderzoek moeten blijken. Voor een uitgebreid onderzoek is in een faillissementsprocedure geen plaats.
3.3.
Partijen hebben zich ter terechtzitting bereid verklaard om door middel van mediation te proberen tot overeenstemming te komen. [verzoeker01] heeft vervolgens het verzoek tot faillietverklaring van [verweerder01] ingetrokken. [verweerder01] heeft haar bij verweerschrift gedane verzoek om [verzoeker01] in de proceskosten te veroordelen, gehandhaafd. Het landelijk procesreglement verzoekschriftprocedures insolventiezaken rechtbanken (zesde versie, artikel 1.1.2.7.) bepaalt dat in een dergelijk geval de rechter zal beslissen op het verzoek van [verweerder01] tot veroordeling van [verzoeker01] in de proceskosten.
3.4.
Ook in een procedure tot faillietverklaring kan de het ongelijk gestelde partij in de kosten van de wederpartij veroordeeld worden. Dit maakt dat [verzoeker01] als in het ongelijk gestelde partij moet kunnen worden aangemerkt alvorens kan worden toegekomen tot een proceskostenveroordeling. De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is. Daargelaten de betwisting van het door haar gestelde vorderingsrecht, heeft [verzoeker01] het bestaan van een concrete, actuele steunvordering onvoldoende aangetoond.
De vraag of een schuldenaar verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen dient te worden beoordeeld aan de hand van gegevens die thans gelden (toetsing ex nunc). Dit geldt dus ook voor het pluraliteitsvereiste. Er moet sprake zijn van een concrete, actuele steunvordering.
Ten aanzien van het pluraliteitsvereiste verwijst [verzoeker01] naar jaarstukken, met name de post kortlopende schulden in de balansen van 2018, 2019 en 2020. Daaruit blijkt dat de post kortlopende schulden per 31 december 2020 € 382.107,- bedroeg. Dit kan niet zonder meer als een concrete, actuele steunvordering worden aangemerkt. Een balans geeft een momentopname weer. Hier is de meest recente momentopname 31 december 2020. Dit geldt overigens niet alleen voor de passiva, maar ook van de activa waarvan 31 december 2020 de vlottende activa € 144.761,- bedroegen. [verweerder01] had op dat moment – en heeft nog steeds – een lopende onderneming en kortlopende schulden plegen uit de bedrijfsactiviteiten te worden voldaan. Daarom kan er niet zonder meer van worden uitgegaan dat de huidige financiële toestand – en met name de schuldenpositie – gelijk is aan, of vergelijkbaar is met, de toestand per 31 december 2020. Hier kan wellicht op basis van bijkomende omstandigheden van worden uitgegaan, maar dergelijk omstandigheden zijn niet gesteld of gebleken.
3.5.
Een concrete, actuele steunvordering is dus niet summierlijk gebleken en het niet-voldoen aan het pluraliteitsvereiste zou tot afwijzing van het verzoek van [verzoeker01] hebben geleid. [verzoeker01] kan aldus als in het ongelijk gestelde partij worden aangemerkt. [verzoeker01] zal dan ook in de proceskosten worden veroordeeld. [verweerder01] verzoekt veroordeling van [verzoeker01] in “de volledige proceskosten”. Zij heeft die kosten niet gespecificeerd. Weliswaar heeft [verweerder01] aangevoerd dat de door haar gemaakte advocaatkosten momenteel € 21.434,38 bedragen, maar niet (gebleken is) dat deze kosten enkel betrekking hebben op de onderhavige faillissementsprocedure. De rechtbank zal bij de proceskosten-veroordeling dan ook uitgaan van de tarief II van het Liquidatietarief rechtbank en hoven. Dit maakt ook dat het door [verweerder01] gestelde misbruik van bevoegdheid geen bespreking behoeft, aangezien het faillissementsverzoek is ingetrokken en het gestelde misbruik van bevoegdheid met name naar voren lijkt te zijn gebracht in verband met van omvang van de proceskostenveroordeling.
BESLISSING
De rechtbank:
- stelt vast dat het verzoek van [verzoeker01] tot faillietverklaring van [verweerder01] door [verzoeker01] is ingetrokken;
- veroordeelt [verzoeker01] in de kosten van deze procedure, tot heden aan de zijde van [verweerder01] begroot op € 1.126,- aan salaris advocaat (twee punten à tarief II, € 563,- per punt).
Dit is een beslissing van mr. mr. R. Cats, rechter, in samenwerking met D.D. Elsayed-Vorst, griffier. Deze beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 december 2022.