ECLI:NL:RBDHA:2022:13560

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 december 2022
Publicatiedatum
15 december 2022
Zaaknummer
21/3681
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De rechtbank heeft op 13 december 2022 uitspraak gedaan in deze zaak. Eiseres had eerder een aanvraag ingediend die was afgewezen op de grond dat er een algemeen gebruikelijke voorziening beschikbaar was. Eiseres betwistte deze afwijzing en stelde dat zij individuele begeleiding nodig had, wat niet werd geboden door de algemeen gebruikelijke voorziening, het Jeugd Interventie Team (JIT). De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het JIT adequaat zou zijn voor de ondersteuningsbehoefte van eiseres. Er was geen medisch onderzoek verricht naar de hulpbehoefte van eiseres, wat de motivering van de besluiten onvoldoende maakte. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen drie maanden een nieuwe beslissing te nemen, waarbij medisch onderzoek moet worden verricht naar de zelfredzaamheid van eiseres. Tevens is een schadevergoeding van € 500,- toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/3681

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 december 2022 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: F. Elidrissi),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (verweerder)

(gemachtigde: M. Mos).

Procesverloop

In het besluit van 17 juli 2020 (primair besluit I) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) afgewezen op de grond dat er een voorziening aanwezig is die algemeen gebruikelijk is. Bij besluit van 26 november 2020 heeft verweerder de nieuwe aanvraag van eiseres om een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015 afgewezen vanwege het ontbreken van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden.
Bij besluit van 14 april 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 16 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1
Eiseres heeft op 11 december 2019 een Wmo melding gedaan. Naar aanleiding van die melding heeft er op 19 mei 2020 een huisbezoek plaatsgevonden, waarna een advies is opgesteld met de strekking dat eiseres zich voor ondersteuning kan aanmelden bij het Jeugd Interventie Team (JIT). Eiseres heeft aangegeven dat zij het met dit deel van het advies oneens is, omdat zij ondersteuning wenst te ontvangen van CoachEmUp.
1.2
Na het onderzoek heeft verweerder bij primair besluit I de gevraagde maatwerkvoorziening, in de vorm van zorg in natura (zin), afgewezen op de grond dat de voorziening algemeen gebruikelijk is.
1.3
Eiseres heeft hier op 27 augustus 2020 bezwaar tegen gemaakt en gesteld dat zij het primaire besluit nog niet heeft ontvangen en dat zij na de ontvangst ervan de gronden van bezwaar zal aanvullen. Verweerder heeft eiseres bij brief van 1 september 2020 verzocht binnen 28 dagen de gronden van bezwaar aan te vullen.
1.4
Verweerder heeft het bezwaar bij besluit van 14 oktober 2020 niet-ontvankelijk verklaard omdat er geen gronden van bezwaar zijn aangevoerd.
1.5
Eiseres heeft op 14 oktober 2020 opnieuw een Wmo melding gedaan. Zij doet een nieuw verzoek om hulp bij praktische zaken en haar psychische gezondheid en verzoekt om een andere consulent.
1.6
Eiseres heeft op 19 oktober 2020 opnieuw bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit en heeft gesteld dat zij het primaire besluit nog steeds niet heeft ontvangen. Verweerder heeft eiseres bij brief van 23 oktober 2020 wederom verzocht binnen 28 dagen de gronden van bezwaar aan te vullen. Eiseres heeft de gronden op 17 november 2020 aangevuld.
1.7
Verweerder heeft bij primair besluit II de gevraagde maatwerkvoorziening, in de vorm van zorg in natura (zin), afgewezen omdat er sprake is van een voorziening die algemeen gebruikelijk is. Verweerder heeft dit besluit bij correctiebeschikking gewijzigd in die zin dat de maatwerkvoorziening wordt afgewezen vanwege het ontbreken van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden.
1.9
Eiseres heeft hier op 6 januari 2021 bezwaar tegen gemaakt en heeft gesteld dat het toepassen van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet juist is. Tussen de eerste aanvraag en tweede aanvraag is bijna een jaar verstreken en zijn de omstandigheden wel veranderd.
1.1
Bij bestreden besluit zijn de bezwaren tegen primair besluit I en II ongegrond verklaard onder dezelfde motivering als genoemd in de primaire besluiten.
1.11
Eiseres voert in beroep met betrekking tot primair besluit I aan dat een algemeen gebruikelijke voorziening als het JIT ontoereikend is. Zij heeft, zoals blijkt uit het zorgplan, individuele begeleiding nodig. Eiseres voert met betrekking tot primair besluit II aan dat deze aanvraag, gelet op het tijdsverloop ten opzichte van haar eerste melding, inhoudelijk beoordeeld dient te worden. Ten slotte heeft eiseres een beroep gedaan op de overschrijding van de redelijke beslistermijn en in dat kader een schadevergoeding gevorderd. De behandeling van haar bezwaar van 27 augustus 2020 heeft te lang geduurd. Dit is pas op 15 april 2021 afgehandeld. Zij protesteert verder tegen het feit dat er ruim zes maanden is verlopen tussen haar melding en het onderzoek zonder dat zij in die tijd een maatwerkvoorziening heeft gehad voor haar problemen. Zij was tot het besluit in juli 2020 niet bekend met het JIT en vanwege de lockdown waren de instanties ook dicht.
1.12
Ter zitting heeft eiseres aangevoerd dat het JIT geen passende oplossing is, omdat het JIT uitgaat van voldoende zelfredzaamheid om actie te ondernemen en op afspraken te verschijnen. Eiseres heeft echter iemand nodig die met haar mee gaat naar afspraken en haar bij de hand neemt.
2. De rechtbank overweegt als volgt.
2.1
Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres beperkingen ondervindt in haar zelfredzaamheid en participatie en dat zij daarom begeleiding en ondersteuning nodig heeft. Wat partijen wel verdeeld houdt is de vraag of een maatwerkvoorziening in het kader van de Wmo 2015 noodzakelijk is.
2.2
Op grond van artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015 beslist het college tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
2.3
De Centrale Raad van Beroep (de Raad) heeft in een uitspraak uiteengezet op welke wijze het onderzoek naar maatschappelijke ondersteuning onder de Wmo 2015 moet plaatsvinden. [1] Daarbij is overwogen verweerder allereerst moet vaststellen wat de hulpvraag is. Vervolgens zal verweerder moeten vaststellen welke problemen worden ondervonden bij de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Wanneer die problemen voldoende concreet in kaart zijn gebracht, kan worden bepaald welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is om een passende bijdrage te leveren aan de zelfredzaamheid of participatie van de ondersteuningsvrager.
2.4
Uit de aanvraag volgt dat de hulpvraag van eiseres betrekking heeft op financiën, huisvesting, haar psychische gezondheid, zingeving en dagbesteding. Eiseres heeft tijdens het huisbezoek onder meer aangegeven dat zij de afgelopen maanden zeer passief is geweest en dat alles wat ze had moeten regelen, is blijven liggen. Verder zijn tijdens het gesprek de leefgebieden geanalyseerd, is er een plan van aanpak opgesteld waarin concrete doelen om het hoofddoel te bereiken zijn opgenomen en is er een ‘Mijn Plan’ opgesteld. Eén van de doelen is dat zij een steuntje in de rug krijgt en wordt geactiveerd. Het advies aan eiseres is zich aan te melden bij het JIT. Ook uit het ondersteuningsplan volgt dat eiseres het lastig vindt zich ergens toe te zetten, passief gedrag vertoont en wegens beperkingen in de stemmingen ernstige problemen heeft met de zelfredzaamheid. Uit het zorgplan volgt dat eiseres de vaardigheden mist om de regie te nemen en hulp nodig heeft bij zes doelen.
2.5
Ter zitting heeft verweerder verklaard dat twee doelen inmiddels zijn behaald met het verstrijken van de termijn en dat de andere doelen kunnen worden behaald met tussenkomst van het JIT.
2.6
Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres de hulpvraag van eiseres nader uitgelegd. Eiseres dient bij elke te nemen stap geholpen te worden. Bij het JIT kan eiseres gesprekken voeren en afspraken maken, maar dat is onvoldoende, omdat zij daar zelf geen vervolg aan kan geven. Juist bij het gaan naar afspraken is begeleiding nodig, anders blijft ze thuis. Verweerder heeft ter zitting bevestigd dat de begeleiding vanuit het JIT bestaat uit het wekelijks contact zoeken met klanten en hen te helpen bij hun problemen, maar dat dit niet zo ver strekt dat de klant ook individueel begeleid wordt naar afspraken. Het JIT controleert of de klant haar afspraken nakomt, maar er wordt vanuit de klant wel enig initiatief verwacht. De begeleidingsbehoefte van eiseres is door de casemanager onderzocht. Verweerder erkent dat de casemanager geen medische achtergrond heeft en dat er ook niet op andere wijze medisch onderzoek is verricht naar de hulpbehoefte van eiseres.
2.7
De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het JIT adequaat genoeg is om te voldoen aan de ondersteuningsbehoefte van eiseres. Eiseres heeft voortdurend en consistent aangegeven zelf niet tot activiteiten te komen. Niet is gebleken dat verweerder van mening is dat eiseres hierin niet kan worden gevolgd. Medisch onderzoek op dat vlak ontbreekt ook. Het onderzoek voorafgaand aan de besluiten en de motivering van het bestreden besluit is daarom onvoldoende.
2.8
Hetgeen is overwogen onder randnummer 2.7 geldt ook ten aanzien van het primaire besluit II. Om deze reden kan het bestreden besluiten niet in stand blijven.
3. Gelet op het voorgaande zal het beroep gegrond worden verklaard.
Redelijke termijn
4. Eiseres heeft verder aangevoerd dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) omdat meer dan twee jaar zijn verstreken gerekend vanaf het moment dat bezwaar is gemaakt.
4.1
De rechtbank beoordeelt het verzoek aan de hand van het overzichtsarrest van de Hoge Raad. [2] Uitgangspunt is dat de behandeling door de rechtbank niet binnen een redelijke termijn is geweest, indien de uitspraak niet binnen twee jaar na ontvangst van het bezwaarschrift is gedaan. De behandeling van het bezwaar mag ten hoogste een half jaar duren en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar. Uitgangspunt voor de hoogte van de schadevergoeding is een tarief van € 500,- per half jaar waarmee de termijn is overschreden, naar boven afgerond.
4.2
Vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift op het primaire besluit II op 6 januari 2021 tot aan de uitspraak op 13 december 2022, zijn nog geen twee jaar verstreken, zodat van schending van artikel 6 van het EVRM geen sprake is.
4.3
Vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift op het primaire besluit I op 17 november 2020 tot aan de uitspraak op 13 december 2022, is twee jaar en bijna één maand verstreken. In de zaak zelf noch in de opstelling van eiseres zijn aanknopingspunten te vinden voor het oordeel dat in dit geval de totale lengte van de procedure meer dan twee jaar zou mogen bedragen. De redelijke termijn is dus, afgerond naar boven, met één maand overschreden. De overschrijding van de redelijke termijn heeft plaatsgevonden in de rechterlijke fase. Aan eiseres zal daarom een schadevergoeding van € 500,- worden toegekend, te betalen door de Staat.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen drie maanden na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuwe beslissing op de bezwaarschriften te nemen met inachtneming van deze uitspraak, waarbij verweerder medisch onderzoek dient te verrichten gericht op de zelfredzaamheid van eiseres en in hoeverre zij psychisch tot eigen acties in staat is;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn aan eiseres tot een bedrag van
€ 500,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A.J. Overdijk, rechter, in aanwezigheid van mr. M. van de Wetering, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 december 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Raad van 21 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:819, rechtsoverweging 4.4.2.
2.Zie het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.