ECLI:NL:RBDHA:2022:13576

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 oktober 2022
Publicatiedatum
15 december 2022
Zaaknummer
C/09/612291 / HA ZA 21-481
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.J.-A. Seinen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling van een samenlevingsovereenkomst en vordering tot inzage in financiële gegevens

In deze zaak, die voor de Rechtbank Den Haag is behandeld, gaat het om de afwikkeling van een samenlevingsovereenkomst tussen een vrouw en een man, die een affectieve relatie hebben gehad. De vrouw vordert inzage in financiële gegevens van de man, met als doel een verrekening van overgespaard inkomen dat volgens haar niet op de gezamenlijke rekening is gestort. De samenlevingsovereenkomst, gesloten op 23 april 2008, bevat bepalingen over inkomensdeling en recht op inzage in financiële gegevens. De man heeft de samenleving opgezegd per 16 maart 2011. De vrouw stelt dat de man bonussen heeft ontvangen die hij niet heeft gedeeld, en vordert op basis van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering inzage in de relevante documenten.

De rechtbank heeft de vordering van de vrouw afgewezen, omdat deze al eerder aan de orde is geweest in een procedure die heeft geleid tot een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De rechtbank oordeelt dat de vrouw niet-ontvankelijk is in haar vordering, omdat het arrest in kracht van gewijsde is gegaan. De rechtbank wijst ook de vordering tot schadevergoeding af, omdat de vrouw onvoldoende bewijs heeft geleverd dat de man informatie heeft achtergehouden. De rechtbank compenseert de proceskosten tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Dit vonnis is gewezen op 5 oktober 2022 door mr. C.J.-A. Seinen en betreft de zaak met nummer C/09/612291 / HA ZA 21-481.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/612291 / HA ZA 21-481
Vonnis van 5 oktober 2022(bij vervroeging)
in de zaak van
[eiseres], wonende op een geheim adres,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. S.F. Yap te Amsterdam,
tegen
[gedaagde], wonende op een geheim adres,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. R. van Biezen te 's-Gravenhage.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het procesdossier bestaat uit:
  • de dagvaarding van 11 mei 2021 met producties 1 tot en met 31;
  • de conclusie van antwoord tevens voorwaardelijke reconventie met producties 1 tot en met 6;
  • de conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie;
  • het tussenvonnis van 20 april 2022, waarbij de mondelinge behandeling is bepaald;
  • de brief van de zijde van de vrouw met producties 32 tot en met 40.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 augustus 2022. De griffier heeft van het tijdens de zitting besprokene aantekeningen gemaakt; deze aantekeningen bevinden zich in het griffiedossier.
1.3.
Ten slotte is een datum voor het wijzen van vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad en hebben op 23 april 2008 een notariële samenlevingsovereenkomst gesloten. In de samenlevingsovereenkomst is onder meer het volgende opgenomen:

Inkomensdeling
Artikel 6
1.
De partners zijn jaarlijks verplicht hun inkomsten uit arbeid op te tellen en na aftrek van voormelde kosten van de gemeenschappelijke huishouding bij helfte te verrekenen.
(…)
Recht op inzage
Artikel 20
De partners zijn verplicht aan elkaar (…) inzage te geven van de boeken en bescheiden nodig om de voor de tenuitvoerlegging van deze akte benodigde gegevens te verschaffen.
2.2.
De samenleving is door de man opgezegd bij brief van 16 februari 2011 met ingang van 16 maart 2011.
2.3.
De man was van 1 september 2001 tot 31 december 2009 werkzaam bij HayGroup als (senior) consultant. Een bonusregeling maakte deel uit van zijn arbeidsovereenkomst. Per 31 december 2009 is het dienstverband van de man bij HayGroup beëindigd met toekenning van een afkoopregeling van € 55.331 bruto. Na de beëindiging van zijn dienstverband bij Hay Group op 31 december 2009 is de man aansluitend per 1 januari 2010 in dienst getreden bij Deloitte. Van 1 januari 2010 tot 31 december 2011 was hij werkzaam bij Deloitte als senior consultant.
2.4.
De vermogensrechtelijke afwikkeling van de samenlevingsovereenkomst is in eerste instantie vastgesteld door de rechtbank Midden-Nederland te Lelystad bij vonnis van 27 augustus 2014, en vervolgens in hoger beroep bij arresten van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 16 augustus 2016 en 12 december 2017.
2.5.
In deze procedures heeft de vrouw ter uitvoering van de inkomensdeling bedoeld in artikel 6 lid 1 van de samenlevingsovereenkomst onder meer aanspraak gemaakt op verrekening bij helfte van het door de man gedurende de samenleving overgespaarde inkomen. Zij heeft daarbij van de man een beschrijving gevraagd van alle vermogensbestanddelen per datum einde samenleving, en inzage en overlegging gevorderd van de relevante financiële gegevens om haar aanspraak te kunnen bepalen. De man heeft toen aangegeven dat er aan zijn zijde geen sprake was van overgespaard inkomen.
2.6.
De rechtbank heeft ten aanzien van deze vordering het volgende bepaald:

De vrouw stelt dat er van de kant van de man tijdens de samenleving onverteerd en overgespaard inkomen is geweest in de vorm van bonussen. Dat inkomen is overgemaakt op een pensioenpolis of pensioenvoorziening van de man. Zij vordert daar inzage in alsmede vordert zij de helft van de waarde daarvan.
De man ontkent dat hij bonussen heeft overgemaakt naar enige verzekeringsmaatschappij of pensioenuitvoerder. Hij kan daarom de gevorderde inzage niet verstrekken. Hij stelt dat alle bonussen op de gezamenlijke rekening zijn gestort en dat de vrouw de afschriften daarvan heeft.
De rechtbank zal deze vordering van de vrouw afwijzen. Zij heeft daartoe onvoldoende onderbouwd gesteld.
2.7.
In de arresten van 16 augustus 2016 en 12 december 2017 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwaren het beroep van de vrouw tegen de afwijzing van de vordering tot verrekening van overgespaard inkomen, afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing.
2.8.
De man is tot executie overgegaan van het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland en de arresten van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De hoofdsom van de vordering bedroeg € 47.578,90 plus rente en kosten. Na betekening heeft de man in november 2014 executoriaal beslag laten leggen op de UWV uitkeringen van de vrouw.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
De vrouw vordert, voor zover mogelijk, de man te veroordelen:
a. op de voet van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) inzage te geven in en een afschrift van de navolgene specificaties te overleggen:
i. HayGroup de jaaropgaaf 2008 van de man en de inkomensspecificatie december 2008 met cumulatieve;
ii. HayGroup de specificatie van de bonustoekenning 2008 aan de man en de wijze van uitbetaling;
iii. HayGroup de jaaropgaaf 2009 van de man en de inkomsspecificatie december 2009 met cumulatieve;
iv. HayGroup de specificatie van de bonustoekenning 2009 aan de man en de wijze van uitbetaling;
v. HayGroup opgave van het door de man opgebouwde pensioen en extra pensioen bij de pensioenverzekeraar (Fortis ASR);
vi. Deloitte arbeidsovereenkomst van de man d.d. januari 2010, eventuele aanvullingen op de arbeidsovereenkomst ter zake bonus toekenning en/of extra uitkeringen en ter zake spaarregeling voor extra pensioen;
vii. Deloitte de jaaropgaaf 2010 van de man en de inkomensspecificatie december 2010 met cumulatieve;
viii. Deloitte de specificatie van de bonustoekenning 2010 aan de man en de wijze van uitbetaling;
ix. Deloitte opgave van het opgebouwde pensioen en extra pensioen bij de pensioenverzekeraar (Aegon Capital);
x. de definitieve aangiftes en aanslagen IB 2008, 2009 en 2010 van de man;
ten einde openheid van zaken en nadere specificaties te geven van het door de man verdiende inkomen en de toegekende bonussen en hetgeen door de man is bijgespaard in extra pensioen, in de periode van de samenleving van 23 april 2008 tot 16 maart 2011;
tot nadere verrekening met haar van het door de man gedurende de samenleving overgespaarde niet verrekende inkomen van de man
primairop de voet van artikel 1:135 lid 3 BW aan haar te vergoeden 100% van hetgeen door de man gedurende de samenleving is ontvangen wegens inkomsten en bonussen of andere inkomensbestanddelen, welke niet op de gezamenlijke rekening zijn overgemaakt, vooralsnog te begroten op € 23.522 te vermeerderen met het gevorderde onder e.;
subsidiairmet haar tot een nadere verrekening bij helfte te komen krachtens artikel 6 van de samenlevingsovereenkomst van 23 april 2008 van het gedurende de samenleving overgespaarde inkomen dat niet verrekend is, bestaande uit hetgeen in de periode van de samenleving aan inkomsten en bonussen aan de man is uitgekeerd en door hem buiten de verrekening is gehouden en/of door de man is aangewend om extra pensioen bij te sparen, vooralsnog te begroten op € 23.523 te vermeerderen met het gevorderde onder e;
de schade te vergoeden die zij heeft geleden als gevolg van onterechte invordering, executie en beslag door de man, welke vergoeding nader, na de bepaling van de schade, dient te worden vastgesteld;
de schade te vergoeden die zij heeft geleden als gevolg van onterechte verhaalde rente en kosten welke vergoeding, nader, na de bepaling van de schade, dient te worden vastgesteld;
de schade te vergoeden die zij heeft geleden als gevolg van gemiste zorg- en huurtoeslagen en welke schade gesteld wordt op € 31.570 wegens gemiste huur- en zorgtoeslagen in de periode van november 2014 tot en met maart 2021, en voorts vanaf april 2021 op € 410 per maand;
de wettelijke rente over de vorderingen a. tot en met d. te rekenen vanaf november 2014;
de man te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2.
De man voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in voorwaardelijke reconventie
3.4.
De man vordert als de rechtbank in conventie een vordering van de vrouw toewijst, waarbij hij aan haar een vergoeding moet betalen, omdat inkomen is aangewend voor pensioen, dat de rechtbank, bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad voor recht te verklaren dat die vergoedingen bij de berekening van het aandeel van de vrouw in het te verevenen ouderdomspensioen van de man, buiten beschouwing blijven bij (dan wel in mindering strekt) het door hem in de periode van 23 april 2008 tot 16 maart 2011 opgebouwde ouderdomspensioen.
3.5.
De vrouw voert verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.
De vrouw stelt dat ze na de feitelijke behandelingen in de procedures in hoger beroep nieuwe informatie heeft verkregen. Daarnaast heeft de man bij monde van mr. S. Raphael, destijds zijn advocaat, bij e-mail van 10 augustus het volgende aangegeven:

Naar aanleiding van uw laatste mail heb ik met client gesproken. Hij heeft aangegeven dat het zou kunnen zijn dat hij eenmalig een deel van een bepaalde bonus (client denkt rond de € 1.500,00) heeft aangewend om extra pensioen te sparen.
Hieruit maakt de vrouw op dat per einde van de samenleving toch sprake was van onverteerd en onverdeeld overgespaard inkomen. De man heeft inkomen in oktober, november en/of december 2009 en de bonussen die hem in 2009 en/of 2010 en/of 2011 zijn toegekend niet op de gezamenlijke rekening overgemaakt, maar op andere wijze ontvangen dan wel laten overmaken in een bijspaarregeling om extra pensioen op te bouwen. De man was bekend met het bestaan van dit inkomen en de bonussen en heeft deze volgens de vrouw in de eerdere procedures moedwillig althans bewust en toerekenbaar achtergehouden. De vrouw wijst erop dat de man heeft erkend dat hij gedurende de samenleving een deel van een bonus heeft bijgespaard in een pensioenvoorziening. Zij vordert op grond van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv) inzage in de hiervoor onder 3.1. onder a. genoemde stukken, omdat de informatie die zij heeft vergaard onvoldoende is om de omvang te kunnen vaststellen van het inkomen dat de man ten onrechte niet met haar heeft gedeeld of verrekend.
4.2.
De man stelt dat de vorderingen van de vrouw moeten stranden omdat het arrest van het gerechtshof van 12 december 2017 in kracht van gewijsde is gegaan. Daarnaast betwist hij dat sprake is van nieuwe informatie. Mocht er al sprake zijn van nieuwe informatie, dan dient de vrouw herziening van het arrest van het gerechtshof te vorderen. De man vindt dan ook dat de vrouw in haar vorderingen niet-ontvankelijk moet worden verklaard, dan wel dat deze vorderingen moeten worden afgewezen.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat het gevorderde onder 3.1. sub b. een onderwerp is dat al aan de orde is geweest in de procedure die heeft geleid tot het arrest van 12 december 2017. Het gerechtshof heeft daarover bij arrest beslist, en dat arrest is in kracht van gewijsde gegaan. Dit betekent dat de door het gerechtshof over dit onderwerp genomen beslissingen tussen partijen vast staan, ook in nieuwe procedures zoals deze.
De wet kent in artikel 382 e.v. Rv een bijzonder rechtsmiddel waarmee een uitspraak die in kracht van gewijsde is gegaan kan worden herroepen, maar alleen als wordt voldaan aan de eisen die in dat artikel staan. Eén van die eisen is dat het bijzondere rechtsmiddel van herroeping moet worden ingesteld bij de rechterlijke instantie die de te herroepen uitspraak heeft gedaan (art. 384 lid 1 Rv). De vrouw kan de kracht van gewijsde van het arrest van het gerechtshof dus niet via een procedure bij deze rechtbank aantasten. De rechtbank zal de vrouw daarom ten aanzien van haar vordering onder 3.1. sub b. niet-ontvankelijk verklaren.
4.4.
De 843a Rv-vordering van de vrouw is bedoeld om informatie te verkrijgen om tot toewijzing van het gevorderde onder 3.1. sub b. te komen. Bij deze rechtbank kan zij die vordering niet instellen. De vrouw kan deze vordering echter ook niet meer instellen bij het gerechtshof: een vordering tot herroeping moet worden ingesteld binnen drie maanden nadat de grond voor de herroeping is ontstaan en de eiser daarmee bekend is geworden (art. 383 lid 1 Rv). De vrouw heeft verklaard dat zij de informatie die zij als nieuw aanduid al in 2018 heeft gevonden, en de e-mail van de advocaat van de man met een mogelijke erkenning erin is van 10 augustus 2020. De termijn van drie maanden is dus al ruimschoots verstreken. De rechtbank zal de 843a Rv-vordering van de vrouw daarom bij gebrek aan belang afwijzen.
4.5.
Het voorgaande betekent dat de eerdere arresten van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in stand blijven. Daarom zal de rechtbank ook de door de vrouw gevorderde schadevergoeding afwijzen.
4.6.
Ten overvloede overweegt de rechtbank nog het volgende.
Ten aanzien van het salaris over de maanden oktober, november en december 2009 en de afkoopregeling heeft de vrouw geen informatie overgelegd waarvan gezegd kan worden dat die door toedoen van de wederpartij was achtergehouden: de stukken waarop zij dit deel van haar vordering in deze procedure baseert, betreffen stukken die de vrouw al sinds 2011 (stukken uit administratie van de man) of 2015 (bankafschriften van de gezamenlijke rekening) in haar bezit bleek te hebben gehad. Voor zover de vrouw stelt dat de man ook sinds het uiteengaan van partijen beschikte over die informatie en meer, is daarover al door het gerechtshof geoordeeld dat dit niet is komen vast te staan. Nieuwe aanwijzingen dat dit ten aanzien van het salaris over 2009 anders is, heeft de vrouw niet overgelegd.
4.7.
Ten aanzien van het niet op de gezamenlijke rekening doen storten van een deel van de bonus in de jaren 2008, 2009 en 2010, heeft door de e-mail van mr. S. Raphael van 10 augustus 2020 onduidelijkheid kunnen ontstaan. Echter, de uit die e-mail voortvloeiende onduidelijkheid beperkt zich tot de vraag of wel of geen bedrag van € 1.500 aan bonus is aangewend om van de pensioen-bijspaarregeling gebruik te maken. Bijsparen – de naam zegt het al – doet men gewoonlijk in een al bestaande pensioenregeling; de door de vrouw overgelegde informatiebrieven van de HayGroup doen vermoeden dat het om een dergelijke regeling gaat. Als de man inderdaad een bedrag aan bonus in de bijspaarregeling heeft gestort, vertaalt zich dit in extra pensioen waarop de vrouw via de pensioenverevening haar deel zal krijgen. Aan herroeping komt men daarom pas toe wanneer de vrouw concrete aanwijzingen aandraagt dat de man de bonus heeft ingezet voor een pensioen waar zij geen recht op heeft, of de bonus anderszins ten onrechte buiten de verrekening heeft gehouden.
4.8.
De rechtbank snapt dat dit voor de vrouw moet voelen als een catch-22: hoe moet zij haar stellingen aantonen als zij geen bewijs mag opvragen? Kort gezegd is dit omdat de onduidelijkheid over wie van partijen over de nodige informatie kan beschikken al in de procedure bij de rechtbank Midden-Nederland en het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden aan de orde is geweest. De rechtbank en het gerechtshof hebben toen geoordeeld dat er geen aanwijzingen waren dat de man over meer informatie en pensioenvoorzieningen beschikte dan er was overgelegd. De inhoud van de e-mail van 10 augustus 2020 bevat naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende concrete aanwijzingen om op dit oordeel terug te komen – maar als gezegd: daar gaat deze rechtbank niet over.
in voorwaardelijke reconventie
4.9.
De eis in reconventie is voorwaardelijk ingesteld. Uit de beslissing in conventie vloeit voort dat de voorwaarde niet is vervuld, zodat op de vordering in reconventie geen beslissing hoeft te worden gegeven.
in conventie en voorwaardelijke reconventie
4.10.
In het feit dat partijen ex-partners zijn, ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten tussen hen te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
verklaart de vordering van de vrouw genoemd onder 3.1. onder b. niet-ontvankelijk;
5.2.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
5.3.
verstaat dat de vordering geen behandeling behoeft;
in conventie en reconventie
5.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.J-A. Seinen en in het openbaar uitgesproken op 5 oktober 2022. [1]

Voetnoten

1.type: 2721