ECLI:NL:RBDHA:2022:13579

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 december 2022
Publicatiedatum
15 december 2022
Zaaknummer
C/09/624278 / HA ZA 22-100
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.J.-A. Seinen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad door sloopwerkzaamheden met onvoldoende voorzorgsmaatregelen en causaal verband

In deze bodemzaak, uitgesproken door de Rechtbank Den Haag op 14 december 2022, staat de onrechtmatige daad centraal die is gepleegd door Struijk Sloop en Grondwerken B.V. tijdens sloopwerkzaamheden op het RBT-terrein. Eiser, eigenaar van een naastgelegen bedrijfspand, stelt dat de trillingen die zijn ontstaan door de sloopwerkzaamheden schade aan zijn pand hebben veroorzaakt. Hij vordert een schadevergoeding van € 10.472,75. Struijk betwist de aansprakelijkheid en stelt dat de schade niet het gevolg is van haar werkzaamheden. De rechtbank oordeelt dat Struijk onrechtmatig heeft gehandeld door onvoldoende voorzorgsmaatregelen te treffen, zoals het niet uitvoeren van een risico-inschatting en het niet voeren van overleg met omwonenden. De rechtbank laat Struijk toe om tegenbewijs te leveren met betrekking tot het causaal verband tussen de schade en de sloopwerkzaamheden. De zaak wordt aangehouden voor verdere beoordeling en bewijslevering.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/624278 / HA ZA 22-100
Vonnis van 14 december 2022
in de zaak van
[eiser], te [plaats] ,
eiser,
advocaat mr. C.J. Dreef te Voorschoten ,
tegen
STRUIJK SLOOP EN GRONDWERKEN B.V., te Krimpen aan de Lek,
gedaagde,
advocaat mr. A.J. Schoonen te Apeldoorn.
Partijen zullen hierna [eiser] en Struijk genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het procesdossier bestaat uit:
  • de dagvaarding van 13 juli 2021;
  • de conclusie van antwoord;
  • het tussenvonnis van 25 mei 2022 waarbij een mondelinge behandeling is bepaald.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 september 2022. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen daar naar voren hebben gebracht. Deze zittingsaantekeningen zitten in het rechtbankdossier.
1.3.
Ten slotte is bepaald dat er een vonnis wordt uitgesproken.

2.De beoordeling

Wat is de kern?

2.1.
[eiser] is eigenaar van een bedrijfspand naast het [RBT-terrein] (hierna: RBT-terrein). [eiser] exploiteert daar zijn autohandel- en herstelbedrijf. Struijk heeft op het RBT-terrein sloopwerkzaamheden uitgevoerd. Bij die sloopwerkzaamheden zijn trillingen ontstaan. [eiser] stelt dat de trillingen schade aan zijn bedrijfspand hebben veroorzaakt en vindt dat Struijk hiervoor aansprakelijk is. [eiser] vordert daarom vergoeding van de schade van € 10.472,75. Struijk bestrijdt dat zij onrechtmatig heeft gehandeld en betwist dat de schade aan het bedrijfspand het gevolg is van haar sloopwerkzaamheden.
De rechtbank vindt dat Struijk onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [eiser] en acht voorshands voldoende aannemelijk dat de schade van [eiser] is veroorzaakt door de sloopwerkzaamheden. De rechtbank laat Struijk toe om tegenbewijs te leveren.
Wat is er gebeurd?
2.2.
Op 10 april 2018 heeft Struijk voor het uitvoeren van sloopwerkzaamheden een ‘sloopveiligheidsplan [RBT] ’ bij de gemeente Vlaardingen ingediend. Vervolgens heeft Struijk van medio 2018 tot en met najaar 2019 op het RBT-terrein de sloopwerkzaamheden uitgevoerd.
2.3.
Op 26 maart 2019 heeft [eiser] trillingen waargenomen. Ook heeft hij die dag schade in en aan het bedrijfspand geconstateerd. Een aangrenzend pand van [de B.V.] , waar [B.V. I] (hierna: [B.V. I] ) huurt, had ook schade geconstateerd en had daarom trillingmeters laten plaatsen. [eiser] heeft zijn schade bij Struijk gemeld, die op 16 april 2019 liet weten dat [eiser] een schaderapport door een deskundige moest laten opstellen. [B.V. I] had daarvoor al het ingenieursbureau [het Ingenieursbureau] (hierna: [het Ingenieursbureau] ) ingeschakeld om de schade op te nemen. [eiser] heeft [het Ingenieursbureau] daarom ook gevraagd langs te komen om bij hem de schade op te nemen.
2.4.
Struijk heeft op 13 mei 2019 bij de gemeente Vlaardingen een ‘werkomschrijving sloop Brugkranen’ ingediend. Vervolgens heeft zij op 3 juni 2019 een ertskraan op het RBT-terrein omgetrokken. [eiser] heeft toen opnieuw trillingen geconstateerd en heeft scheuren in zijn bedrijfspand waargenomen. De trillingmeters die [het Ingenieursbureau] bij [B.V. I] had geplaatst registreerden een meting van 13 mm/s.
2.5.
Op 24 oktober 2019 heeft [het Ingenieursbureau] geconcludeerd dat de schade van [eiser] – net als de schade van [B.V. I] – is ontstaan door de sloopwerkzaamheden van Struijk. Diezelfde dag heeft de gemachtigde van [eiser] Struijk aansprakelijk gesteld. Op 31 oktober 2019 heeft Struijk een expert van Achmea de schade laten opnemen. Achmea concludeerde dat de schade al voor de sloopwerkzaamheden aanwezig was. Struijk heeft om die reden de aansprakelijkheid afgewezen.
Struijk heeft onrechtmatig gehandeld
2.6.
Van Struijk mocht als uitvoerend sloopbedrijf worden verwacht dat zij bij de uitvoering van sloopwerkzaamheden de nodige zorgvuldigheid betracht om het ontstaan van schade aan eigendommen van derden te voorkomen. De mate van zorgvuldigheid die in een concreet geval kan worden verlangd, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Omstandigheden die daarbij een rol kunnen spelen zijn de aard en ingrijpendheid van de werkzaamheden, de voorzienbaarheid van de schade, de wenselijkheid van het voeren van overleg met omwonenden om mogelijke risico’s in kaart te brengen, de mogelijkheid om onderzoek te verrichten, de praktische mogelijkheden om voorzorgsmaatregelen te treffen en de eventuele bijzondere kwetsbaarheid van het buurperceel (vgl. Hoge Raad 26 november 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR3161; Hof Amsterdam 12 mei 2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:1364 en Hof Amsterdam 11 januari 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:51).
2.7.
[eiser] stelt dat Struijk onrechtmatig heeft gehandeld door voorafgaand aan de sloopwerkzaamheden geen voorzorgsmaatregelen te treffen. Hierdoor is Struijk onzorgvuldig te werk gegaan. Struijk heeft zich daarbij niet gehouden aan het sloopveiligheidsplan en de werkomschrijving. Struijk had voorafgaand aan de sloopwerkzaamheden een risico-inschatting moeten maken en een voorschouw met nulmeting moeten doen. Door geen voorzorgsmaatregelen te treffen heeft Struijk met de hevige trillingen schade aan het bedrijfspand van [eiser] veroorzaakt. Hierdoor is het voegwerk van het pand dat in 2016 nog was gerenoveerd uit de voegen gevallen en is er scheurvorming ontstaan. De schade van [eiser] bestaat uit herstelwerkzaamheden aan de scheurvorming van € 7.145,25, juridische kosten van € 2.4200,00 en expertisekosten van € 907,50.
2.8.
Struijk betwist dat zij onrechtmatig heeft gehandeld. Struijk voert aan dat zij niet verplicht was om voorafgaand aan de sloopwerkzaamheden een voorschouw met een nulmeting te doen. Struijk mocht ervan uitgaan dat de omliggende panden bestand waren tegen dit soort trillingen; zij stonden immers op een terrein voor zware industrie. De trillingen van 26 maart 2019 hebben de schade niet veroorzaakt. De scheuren in het bedrijfspand van [eiser] waren namelijk oude scheuren die al aanwezig waren voordat de buitengevel in 2016 opnieuw gevoegd werd. Het omtrekken van de ertskraan op 3 juni 2019 is ook niet onzorgvuldig geweest en heeft geen schade veroorzaakt.
2.9.
De rechtbank is van oordeel dat Struijk onrechtmatig heeft gehandeld, en wel om de volgende redenen.
2.10.
Uit het sloopveiligheidsplan volgt dat het voor Struijk van tevoren duidelijk was dat de sloopwerkzaamheden risico’s met zich brachten voor de omgeving en dus ook voor omliggende panden.
In het sloopveiligheidsplan (productie 4 bij dagvaarding) staat namelijk dat Struijk voordat zij met de sloopwerkzaamheden begint een degelijke voorbereiding moet uitvoeren. De handelingen die daarbij volgens het plan noodzakelijk zijn, zijn het controleren of mogelijk gevaar voor de omgeving voldoende is onderkend en of de te nemen maatregelen voor bescherming voldoende zijn. Ook verwijst het sloopveiligheidsplan naar het Bouwbesluit 2012 waarin een meet- en beoordelingsrichtlijn voor trillingssterkte is opgenomen. Dit betreft een grens van 5 mm/s volgens [het Ingenieursbureau] . Als blijkt dat er ongewenste trillingen optreden, kan Struijk trillingmeters en peilbouten aanbrengen of eventueel een andere sloopmethode kiezen. In bijlage 3 van het sloopveiligheidsplan is daarnaast een risico-inventarisatie en evaluatielijst opgenomen. Uit dat overzicht blijkt dat in de directe omgeving door trillingen, afgraven of omvallen van het sloopobject een belendend gebouw kan verzakken, scheuren of zelfs instorten. Als preventieve maatregel zal Struijk voor aanvang de risico’s van omliggende percelen inventariseren, trillingen beperken en buiten bereik van het bouwwerk blijven. Verder staat in dit overzicht dat stofoverlast het risico op vervuiling van de omliggende gebouwen meebrengt. De preventieve maatregelen die Struijk daarvoor moet nemen zijn stofpreventie door nathouden en omwonenden waarschuwen.
In de werkomschrijving (productie 12 bij dagvaarding) staat daarnaast omschreven hoe Struijk de ertskraan precies moest omtrekken om schade te voorkomen.
2.11.
Struijk heeft onvoldoende weersproken dat zij ondanks haar eigen sloopveiligheidsplan en werkomschrijving geen voorzorgsmaatregelen heeft getroffen. Struijk heeft in haar conclusie van antwoord en ook ter zitting geen enkele activiteit genoemd die zij voorafgaand aan de sloopwerkzaamheden heeft ondernomen om risico’s voor omliggende panden, zoals het pand van [eiser] , te inventariseren. Omdat het pand van [eiser] direct aan de overkant van de weg van het RBT-terrein ligt, had Struijk in ieder geval dat pand in haar inventarisatie moeten meenemen. [eiser] heeft ook onbetwist gesteld dat [B.V. I] voorafgaand aan de sloopwerkzaamheden Struijk heeft gewaarschuwd dat de werkzaamheden van Struijk zo ingrijpend zouden zijn dat zij ernstige hinder van de sloop zou ondervinden. Ook heeft [B.V. I] op 26 maart 2019 geklaagd over de trillingen en mogelijke schade voor zijn pand. Struijk had daaruit moeten begrijpen dat deze risico’s zich ook bij het naastgelegen bedrijf van [eiser] konden voordoen.
2.12.
Van Struijk had dan ook verwacht mogen worden dat zij vooraf met [eiser] overleg over de risico’s en gevolgen had gevoerd. Gesteld noch gebleken is echter dat Struijk zich op enige manier rekenschap heeft gegeven van de ingrijpendheid van haar eigen sloopwerkzaamheden en de mogelijke gevolgen voor [eiser] .
2.13.
Bij de sloopwerkzaamheden op 3 juni 2019 bleken de sloopwerkzaamheden opnieuw van ingrijpende aard te zijn. Uit de trillingsmetingen van [B.V. I] volgt namelijk dat er een grotere trillingssterkte is geweest dan zou zijn toegestaan. Struijk heeft toen blijkbaar zelf de afweging gemaakt dat een hogere streefwaarde mocht worden aangehouden, maar is daarbij kennelijk niet bij de aanliggende percelen langsgegaan.
2.14.
Gelet op deze omstandigheden staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat Struijk heeft nagelaten voldoende voorzorgsmaatregelen te treffen bij de uitvoering van de sloopwerkzaamheden, terwijl schadelijke gevolgen van het verrichten daarvan op voorhand voorzienbaar waren.
Causaal verband: Struijk krijgt de gelegenheid om tegenbewijs te leveren
2.15.
Wat betreft het causaal verband tussen de schade van [eiser] en het onrechtmatig handelen van Struijk geldt het volgende. Volgens de hoofdregel van artikel 150 Rv rust de bewijslast van het causaal verband tussen de onrechtmatige gedragingen van Struijk en de gestelde schade van [eiser] , op [eiser] . Op grond van de redelijkheid en billijkheid kan een uitzondering op deze hoofdregel worden gemaakt, maar daarvoor bestaat hier geen aanleiding.
2.16.
[B.V. I] heeft als gebruiker van het buurperceel verklaard dat alles in en aan zijn pand trilde tijdens de sloopwerkzaamheden (productie 6 bij dagvaarding). Samen met [eiser] heeft [B.V. I] op 26 maart 2019 geconstateerd dat er scheurvorming in de buitengevels en de pas gestucte muren in de kantine van het pand van [eiser] was ontstaan. Het door [eiser] ingeschakelde ingenieursbureau [het Ingenieursbureau] heeft in haar bevindingen (productie 9 bij dagvaarding) geconcludeerd dat de gevelscheuren met de uitgevallen voegen – net als bij [B.V. I] – het rechtstreeks gevolg zijn van de trillingen veroorzaakt door de sloopwerkzaamheden van Struijk. Uit de metingen van [het Ingenieursbureau] volgt ook dat er een grotere trillingssterkte is geweest dan is toegestaan, waardoor [het Ingenieursbureau] het gegrond vond om aan te nemen dat de schades zijn ontstaan door de werkzaamheden. Uit zowel de door [eiser] overgelegde verklaring van [B.V. I] als de bevindingen van [het Ingenieursbureau] volgt dus dat de schade van [eiser] zou kunnen zijn ontstaan door de werkzaamheden van Struijk. Dat Achmea in haar rapport (productie 1 bij conclusie van antwoord in het incident) tot de conclusie is gekomen dat de scheuren in het bedrijfspand een oud uiterlijk hebben, omdat zij sterk zijn verweerd, verkleurd en/of vervuild, doet daar niet aan af. Achmea gaat in haar rapport niet in op de specifieke omstandigheden waar de omgeving door de sloopwerkzaamheden aan onderhevig was, namelijk meer stof en vuil dan gebruikelijk en de invloed van aanhoudende trillingen op verwering van de randen van scheuren. Ook heeft Achmea ten aanzien van een aantal scheuren in het pand van [eiser] niet kunnen vaststellen of die oud of nieuw waren.
2.17.
Op basis van het bovenstaande acht de rechtbank voorshands voldoende aannemelijk dat [eiser] schade heeft geleden door de sloopwerkzaamheden van Struijk. De rechtbank zal Struijk in de gelegenheid stellen om tegenbewijs te leveren, in die zin dat Struijk het vermoeden dat de gestelde schade is veroorzaakt door de sloopwerkzaamheden mag ontzenuwen.
2.18.
De verdere beoordeling van de zaak wordt daarom aangehouden.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
laat Struijk toe om tegenbewijs te leveren tegen de voorshands aannemelijk geachte stelling dat er een causaal verband bestaat tussen de sloopwerkzaamheden en de gestelde schade van [eiser] ;
3.2.
bepaalt dat Struijk zich op de rolzitting van
18 januari 2022schriftelijk kan uitlaten over de vraag hoe zij het bewijs wil leveren;
3.3.
bepaalt dat, als Struijk bewijs wil leveren door middel van schriftelijke stukken, zij deze stukken op de hiervoor vermelde rolzitting over moet leggen;
3.4.
bepaalt dat Struijk, als zij bewijs door getuigen wil leveren, de naam en woonplaats van de te horen getuigen moet opgeven met daarbij de verhinderdata van haarzelf, haar gemachtigde en de getuigen en zo mogelijk ook van de tegenpartij, waarna een dag voor het getuigenverhoor zal worden vastgesteld;
3.5.
bepaalt dat Struijk, als zij bewijs door een deskundigenrapport wil leveren, zij op de rolzitting van 18 januari 2022 moet aangeven op welke termijn dit rapport klaar kan zijn, waarna een dag voor het nemen van een akte inbreng deskundigenrapport en een dag voor het nemen van een antwoordakte zullen worden vastgesteld;
3.6.
bepaalt dat, als een getuigenverhoor wordt gehouden, beide partijen daarbij aanwezig moeten zijn om eventueel aansluitend aan het verhoor de zaak te bespreken en om te bekijken of een schikking mogelijk is;
3.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.J-A. Seinen en in het openbaar uitgesproken op 14 december 2022.